
1837. »Toen ik de eerste suikertuinen zag, in welke ik riet van 9 9
»tot 1 3 3 rijnlandsche duimen hoog en tot 7 duimen dik heb ge-
»meten, dacht ik dat de vruchtbaarheid van den grond het riet te
» veel in de hoogte dreef en het weinig suikerdeelen bevatten zou.
»De uitkomst heeft'echter het tegendeel bewezen.
»Ook ten aanzien der kosten van bemesting, vervoer, brandstof-
»fen en gebouwen, kwam eene vergelÿking tusschen deze streken
»en Java geheel ten voordeele van eerstgenoemde uit. Men maakt
»hier asch zoo veel men wil: het hout omringt het établissement
»aan alle zijden. Een hoop hout wordt onder eene loods gebragt,
»in brand gestoken en met klompen leemaarde bedekt. Na lang
» smeulen is alles tot asch verte erd, die rondom de rietstoelen
»gelegd en door de veelvuldige regens tot eene loog gemaakt wordt,
»welke voor deze gronden eene uitstekende mest schijnt te wezen.
»Karren en buffels heeft men hier tot het vervoer van het riet uit
»de velden naar den molen niet noodig; men bedient zieh daartoe
»van kleine sampans, varende door gegraven kanaaltjes, hier parit
»geheeten. De brandstof die op Jav a , in weêrwil der groote be-
» zuiniging door de verbeterde fornuizen en loopvuren aangebragt,
»toch voor een groot établissement nog een 'aanzienlÿke post van
»uitgaaf blijft, vordert hier geene noemenswaardige kosten; en wat
»eindelijk de gebouwen betreft, indien men ze van ijzerhout maakt,
» zal men er in deze eeuw niet meer naar behoeven om te z ie n ,
»en wanneer de P an g e ran , gelijk hij vroeger gedaan h e e ft, het
»ijzerhout met vlotten van boven laat komen en het met zout be-
» ta a lt, dan zal een balk van 2 4 voet lengte en een voet in het
»vierkant dikte, ons niet duurder dan 3 of 3£ gülden te staan kosm
en , zoodat ook de constructie der gebouwen in vergelÿking met
»Java slechts geringe uitgaven vorderen zal.”
1838. deze opgaven was nog eene uitvöerige berekening van het,
arbeidsloon gevoegd, die ook op dit punt tot günstige uitkomsten
leidde, en latere ondervinding heeft geleerd dat ook de verkrÿging
van werkvolk, zelfs bij meerdere uitbreiding der fabriek, geene
zwarigheid zou hebben opgeleverd.
E r bestaat geene reden om de juistheid der berekeningen van
den heer de Linge in twijfel te trekken ; slechts in één punt had
hij misgerekend. Hij had gemeend eene dienst aan hët Gouvernement
te bewijzen ; hij wist niet dat de regering in het moederland
de Buiten-bezittingen vooreerst tot een stationnairen toestand had ver*
oordeeld, of kon althans niet gelooven dat de koninklijke besluiten 1838.
te dien aanzien in zoo strengen zin zouden worden uitgelegd, dat
zelfs onder de günstigste kansen geene uitzondering mögt worden
toecelaten. De overeenkomst met den Pangeran Bandhara werd afge-
k e u rd , op g ro n d , gelijk het besluit van 23 Febr. 1838 het uit-
d ru k t, van eene koninklijke dispositie, volgens welke het Indisch
Gouvernement zieh ten aanzien der uitbreiding van cultures vooreerst
tot het eiland Java zou bepalen. Ik zal hier deze dispositie
niet beoordeelen uit het oogpunt der algemeene Indische po litiek ;
maar wat er onder zoodanig stelsel van de Buiten-bezittingen worden
m o e s t, behoeft zeker geene aanwijzing. De heer de E e ren s, ge-
roepen om als Gouverneur-Generaal dit stelsel te handhaven *), is
persoonlijk niet verantwoordelijk voor den slag aan de nijverheid
van Borneo toegebragt; hij deed wat hij kon om de betere voor-
uitzigten van het kwijnende Pontianak niet te verstoren, door de
voortzetting der fabriek als partikuliere onderneming te vergunnen.
Doch hoe goed de bedoeling möge geweest z i jn , in waarheid werd
daardoor het doodvonnis der fabriek slechts opgeschort, om haar
nog eenige jaren van langzaam wegkwijnend leven te gunnen. De
geschiedenis der partikuliere- nevens de Gouvernements-industrie in
Indie herinnert ons onwillekeurig de fabel van den aarden en den
ijzeren p o t: zij kunnen niet nevens elkander g a a n , en de eerste
m o e t, als de zwakkere, b rek en , wanneer hij met zijn sterkeren
mededinger in aanraking komt.
De afkeuring zijner schepping was voor den heer de Linge, die
inmiddels reeds lang van Borneo was teruggekeerd, eene grievende
teleurstelling, te meer dewijl daarin voor hem de verpligting lag opge-
sloten tot vergoeding der aanzienlijke uitgaven reeds voor de fabriek
gedaan. Hij verzocht dus verlof om de onderneming voor zij ne eigene
rekening te mögen voortzetten, en nadat hem dit reeds voorloopig,
*) Hij had het opperbestuur den 29sten February 1836 uit handen van
den Gouverneur-Generaal ad interim J. C. Baud overgenomen, na reeds
een jaar met, den titel van Luitenant-Gouverneur-Generaal op Java ver-
toefd te hebben. De heer Baud had de betrekking van Gouverneur-Generaal
den 2den. Julij 1833 aanvaard, toen de heer van den Bosch zijne
vroegere waardigheid met die van Commissaris-Generaal verwisselde, en
het oppergezag werkelijk uitgeoefend, sedert de heer van den Bosch den
lsten Januarij 1834 Java verlaten had. Deze veranderingen des bestuurs
zijn in den tekst niet aangeroerd, omdat zij niet, gelijk de vroegere, in-
vloed hadden op het ten aanzien van Borneo gevolgde stelsel.