
1823. ven aan zijne zucht om zijner beloften gestand te doen, maar eenig*
lijk aan het verzuim van het roovershoofd om den Sultan het gewone
aandeel van den buit af te geven, waarvoor hij zieh thans door
het rantsoen van zijnen gevangene wilde schadeloos stellen 1).
Een e rg e r, wijl moeijelijker herstelbare misslag, was het verzuim
van doortastende maatregelen om den Sultan van Broenei ont-
zag in te boezemen. De ontvangst van Seijid Hasan was niet bij-
zonder günstig geweest, en tijdens den togt van den heer Müller
om het land der Kajans op te zoeken, openbaarde zieh de vijandige
gezindheid van Broenei in daden die ik beneden breeder zal vermelden.
Aan de zending van afgevaardigden naar Batavia, die de
Sultan half en half beloofd h a d , werd dan ook nimmer gevolg ge-
geven. Desniettemin was de heer Müller van oordeel dat de zending
eener eenigzins imposante inagt dien vorst dadelijk van toon
zou doen veränderen. De Sultan van Sambas had hem verzekerd
d a t, zoo niet het Gouvernement zijne vernieuwde vestiging ter West-
k ust in 1 8 1 8 door eene aanzienlijke magt van schepen en volk
ondersteund h a d , h i j , in weerwil van zijnen wensch om een ver-
bond met h e t Nederlandsch gezag aan te g a a n , u it schaamte zou
geaarzeld hebben zieh over te geven; hij hield zieh overtuigd dat de
Sultan van Broenei met dergelijke gevoelens was bezield. De heer
Müller achtte he t dus zeker dat de Sultan van Broenei bij de
zending eener voldoende expeditie om den schijn van verachte-
lijke zwakheid aan zijne onderwerping te ontnemen, handelbaar
genoeg zou bevönden worden, te meer daar de faam der verrigtin-
gen van den Commissaris zelfs tot Broenei was doorgedrongen en
een goeden indruk verwekt had. En mögt al de Sultan niet te
bewegen zijn om zijn geheele rijk als leen van het Gouvernement
te erkennen, reeds veel zou gewonnen zijn indien men slechts vasten
voet in het gebied tusschen Sambas en de Redjang-rivier kon
verkrijgen, of indien zelfs maar Serawak aan de schoone bogt van
Datoe aan de residentie Sambas kon worden toegevoegd. Daarbij
maakte de heer Müller inzonderheid opmerkzaam op den wetteloo-
zen toestand dezer streken en de knevelarijen waaraan hare bevol-
king van den kant der hoofden onderworpen w a s , zoodat haar
naauwelijks een ander bestaanmiddel dan de zeerooverij was over-
gebleven, waardoor ook de naburige wateren werden onyeilig ge-
’) Cornets de Groot, p. 202.
maakt. Zoo waren, slechts weinige weken na het vertrek van 1823.
den Commissaris, eene brik en eene praauw-toop, beide van Banier-
massin körnende, tusschen Roeboe en Ponlianak door praauwen van
Sadoeng, Linga en Kelaka aangevallen, en als buit naar Linga ,
aan een zijtak der rivier van Batang-Loepar, medegevoerd. Woei
eenmaal te Broenei de Nederlandsche vlag, dan zouden de vreemde
roovers zieh van zelf vandaar verwijderen; de vorst, door een jaar-
geld ondersteund, zou zijn aandeel in den b u it, dat thans een groot
deel zijner inkomsten uitma ak te , kunnen o n tb e ren ; en ook de
hoofden der meer afgelegen plaatsen zouden allengs van den zee-
roof moeten afzien, wanneer eenmaal de vrije toegang tot alle
havens van Broenei aan de vaartuigen van het Gouvernement was
verleend, en naarmate wij met de gelegenheid der plaatsen en de
magt waarover de hoofden beschikken k o n d en , naauwkeuriger be-
kend werden 1). Maar, met hoeveel klem ook voorgedragen, deze
vertoogen vermogten even weinig als die van den heer Hartmann
betreifende Sukkadana, en verkeerde zuinigheid deed de betrekkin-
gen met Broenei verwaarloozen, tot men te laat bespeurde dat
daardoor een onherstelbare slag aan onze belangen op Borneo was
toegebragt.
Maar in weerwil deZer leemten mögen wij niet voorbijzien, hoe
groote vordering onze vestiging op Borneo’s Westkust ten gevolge
der zending van den Commissaris Tobias had gemaakt. Dit zal
nog meer in het oog vallen, wanneer wij in het volgende boek de
uitbreiding van ons gezag in de binnenlanden en de pogingen tot
ontwikkeling der industrie onder de Dajaks zullen gadeslaan. Indien
h et jagen naar onmiddellijk voordeel veel wat toen geplant werd
weder verstoorde eer het vruchten kon dragen, wij mögen he t aan
den Commissaris Tobias niet wij t e n , die zelf de vruchten zijner
werkzaamheid naar waarheid in de volgende woorden heeft geresu-
m e e rd : »Vermeerdering van het aanzien der vorsten, doch niet
»van hunne magt; verbetering hunner inkomsten, hand aan hand
»gaande met de vermeerdering der inkomsten van het Gouverne-
»m e n t; het aan het Gouvernement trekken der jurisdictie waar
»zulks mogelijk w a s, ten einde aan een ieder goed regt te ver-
»zekeren en veiligheid van zijne bezittingen; het bevorderen en
»vermeerderen van vrije vaart en handel; verbetering van den toe-
’) G. Müller, Bydragen tot vroegere rapporten (HS.), bl. 32—36.