
1828. keuring viel ook in hooge mate ten deel aan den resident Grono-
v iu s, die door zijne goede verstandhouding met den Sultan van
Pontianak en zijne koelbloedigheid bij den aanval betoond, zooveel
tot het slagen der onderneming had bijgedragen J).
1829. De houding van Sultan Djamaloe'd-din, gevoegd bij den ziekelij-
ken toestand waarin de resident Gronovius verkeerde, bragt in de
regeling der zaken van Matan groote belemmeringen te weeg. Ge-
lukkig werd de eerste hinderpaal in den zomer van 1829 door den
dood van den voortvlugtigen Sultan uit den weg geruimd. De resident
meldde aan de hooge regering dat door deze gebeurtenis
he t debiet van opium in deze streken met meer dan de helft ver-
minderd was, een berigt d a t, hoe wij ons ook den vorst aan dien
prikkel verslaafd mögen denken , niet van Oostersche overdrijving
schijnt vrij te pleiten 2).
Van he t overlijden van Sultan Djamaloe’d-din onderrigt, begaf
zieh de resident, in weerwil van zijn voortdurend kwijnenden toestand,
naar Nieuw-Brussel om he t contract met den nieuwen Sultan
en de regeling der zaken van Matan en Simpang tot stand te bren-
gen. Hij was getroffen door den ellendigen toestand waarin zieh
de kolonie te Sukkadana bevond. De negerie bestond u it 60 of
7 0 huizen en eene gewapende benting tot hare verdediging. De
bevolking was met alle werkzaamheid volstrekt onbekend, en
van de toekomst scheen niets te verwachten , tenzij zieh nijvere
vreemdelingen hier mogten nederzetten. De Sultan zelf had van
een wel-geregelden staat niet h e t minste begrip, en scheen z ie h ,
bij de aan zijne natie eigen onverschilligheid, om de toekomst
volstrekt niet te bekümmeren. Dat hij immer zijn eigen oogen-
blikkelijk belang aan het welzijn zijner onderdanen zou ten offer
b ren g en , was niet van hem te verwachten; bij zoog zijne onderdanen
u it om zieh zelven te mesten en ging zelfs den aan-
plant van rijs t te g e n , ten einde den voorraad in zijne pakhui-
zen opgehoopt, te beter te kunnen verkoopen. Alle koopwaren
kocht hij o p , om ze tegen driedubbelen prijs aan zijne onderdanen
te slijten. Ten gevolge zijner tirannij was reeds ongeveer
de helft zijner volgelingen naar elders v e rh u isd , en de onder-
* geschikte hoofden beklaagden zieh bij den resident dat zij van
den Sultan niet de minste tegemoetkoming hadden ontvangen, niet-
tecrenstaande hem meer dan f iO ,0 0 0 van Pontianak waren toege-
zonden. Daarbij nam de Sultan in zijn ellendigen pandopo geheel
den toon aan van een vorst wiens geslacht den troon sedert eeuwen
bekleed h ad , en zijne trotscliheid hield de hoofden der Matansche
bevolking zoozeer van hem verwijderd, dat de erkenning van zijn
gezag nog niet de geringste vordering gemaakt had. Denzelfden toon
nam de Sultan nu ook tegenover den resident a an , het voorstelom
de onderhandeling aan te vangen voorkomende door de aanbieding
van eenige vraagpunten, welker vermetelheid den resident verbaasde.
Onder andere eischte hij dat Koeboe aan zijn rijk zou worden
toegevoegd, niettegenstaande de vorst van dat landschap een contract
met het Nederlandsch Gouvernement had aangegaan. Ter-
wijl de heer Gronovius deze vragen eenvoudig ter beslissing aan
de hooge regering toezond, gelastte hij den Sultan zieh naar
Simpang te begeven, de bevolking aldaar bijeen te roepen, den
Pangeran Soema In d a , die de zoon was eens halven broeders van
den , waarschijnlijk inmiddels gestorven’ , Panembahan Soeria-ning-
r a t, en de schoonbroeder van Sultan Djamaloe’d-din x), tot Panembahan
aldaar te verhelfen, en dezen, zoowel als de bevolking, on-
derdanigheid aan hem zelven en trouw aan het Gouvernement te
doen zweren.
Daarop begaf zieh de resident in persoon naar Kajoeng, waar
hij de huizen grootendeels ledig v o n d , dcwijl zieh het gerucht
had verbreid dat hij door eene sterke gewapende magt vergezeld
was. Daar echter het vredelievend doel zijner komst duidelijk
bleek, zag hij binnen twee dagen de vlugtelingen allen terug kee-
ren. Hij deed daarop de bevolking bij den Pangeran Adi Mangkoe-rat
te zamen komen, en bragt haar onder het oog dat zij door haar
heulen met vagebonden en zeeroovers zieh eene tuchtiging had op
den hals gehaald; dat de afstammelingen van den overleden Sultan
van het regt op den troon waren vervallen verklaard; dat de op-
perheerschappij met den titel van Sultan aan Radja Akil was op-
gedragen, wien zij voortaan als hunnen heer moesten eeren en
gehoorzamen, zoo zij zieh aan geene nieuwe kastijding wilden
blootstellen; doch dat hij , tenleinde hen te gernoet te komen in
de ongelegenheden die uit den verren afstand van den zetel der