
1822. wachtte dat nu weihaast hunne onderwerping zouden komen betui-
gen, en die dezen weg zouden moeten nemen , te spoediger te ont-
moeten en te spreken. Mögt het noodig blijken, dan wilde hij da-
dehjk door de oorlogsvaartuigen eenige bewegingen längs de kust
doen verrigten, ten einde dus de Chinezen van twee zijden bezig
te houden. De luitenant-kolonel drong hierop aan en achtte het
zelfs wenschelijk dat eene beweging op Montrado zelve wierd onder-
nomen. Doch toen werkelijk eenige Ghinesche schrijvers, en zelfs
Tan-po-ko, het hoofd der onder den naam van Fo-sjon vereenigde
kongsies van Tai-kong, Sjin-woek, Hang-moei en Man-fo, zieh bij
den Commissaris vervoegden, werd hij in zijne meening aangaande
het weinig beduidende van den tegenstand versterbt, en zette zijnen
togt naar Sambas voort, de Chinesche afgevaardigden met zieh
derwaarts voerende. Het bleek intusschen d a t, hoe welgezind Tan-
po-ko en de hem verzellende hoofden wezen mogten, — en hier-
aan viel naauwehjks te twijfelen — zij allen invloed bij het volk
verloren hadden, hetwelk uitsluitend hoorde naar eenige d rijv e rs,
die van het doel en de hulpmiddelen van lie t Gouvernement niet
het geringste denkbeeid hadden. Van den anderen kant konden of
wilden de Chinesche afgevaardigden, misschien door hunnen eed
jegens de genootschappen gebonden, de noodige inlichtingen niet
geven. Toen intusschen de Commissaris de zekere tiidine erlan^d
1 1 1 1 J o O
had dat de van Loemar teruggetrokken Chinezen zieh bij die van
Larah gevoegd hadden, en met dezen waren overeengekomen om
hier stand te houden en niet dan overwonnen te w ijk en , zag hij
de noodzakelijkheid in om althans de magt te Loemar te versterb
en , ten einde Larah aan te tasten. Hij verzocht thans den luitenant
kolonel die onderneming in persoon te leiden, waarop zieh
deze met een detachement van 1 0 5 man op weg begaf en den 1 8 deu
Januarij Loemar bereikte 1).
Alvorens ik overga tot het verhaal der verrigtingen van deze
expeditie, wensch ik, ten einde de tijdsorde der gebeurtenissen niet
te zeer te v ersto ren , de aandacht te vestigen op hetgeen inmiddels
in het zuidelijk gedeelte van Borneo’s W e stk u st, op last van den
Commissaris, tot vestiging of uitbreiding van het Nederlandsch ge-
zag was verrigt.
') De Stuers HS., bl. 28—31, Verwikk., bl. 303, Tobias bl. 74
Mijer 1822 en 1823, bl. 168.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
Wedervaren Tan den heer G. Maller na zijn ontslag als resident van Sam:
bas. Zijne benoeming tot inspecteur der binnenlanden van Borneo. — Zijn
voorgenomen togt naar het land der Dajak-Kajan. — Tclenrstellingen. — Po-
gmgen van Raffles om de vorsten van Simpang en Matan van het Nederlandsch
gezag aflteerig te maken. — Roof aan den kotter Hermina gepleegd. — De
Commissaris zendt den heer Maller, vergezeld van Radja Akil, naar Simpang
en Matan. Vroegere loophaan en karakter van Radja Akil. — Portret van
Sultan Djamaloe d-din van Matan en Panembahan Soeria-ning-rat van Simpang. —
Plegtstatige ontvangst van den heer Muller te Simpang. — Zamenkomst met
den Sultan van Malan aldaar. — Voorloopige contracten met Simpang en Matan
geslotcn. — De Nederlandsche vlag wordt te Simpang, Bengadong, Suk-
kadana en op Groot-Karimata geplant. — De heer Muller bezoekt Koeboe. —
Zijne denkbeeiden en voorstellen omirent de bevestiging van het Nederlandsch
gezag in het zuidelijk deel van Borneo’s Westkust.
De zending naar de zuidelijke staten der Westkust, Simpang en 1822.
Matan, werd door den Commissaris opgedragep aan den heer G.
Müller, dien wij vroeger als resident van Sambas hebben leeren
kennen. Nadat hij in 18 1 9 zijn ontslag u it die betrekking ont-
vangen had *), was hem in 18 2 0 eene aanstelling tot inspecteur
der notenperken van Banda gegeven. Eene anekdote, door den heer
Blume verhaald, m a g , ofschoon zij tot Borneo geene betrekking
heeflt, hier eene plaats v in d e n , als bijdrage tot de kennis des ka-
rakters van een m a n , wiens laatste levensjaren weder geheel aan
Borneo gewijd waren. Toen hem genoemde betrekking op Banda
werd opgedragen, was de vaart op de Molukken reeds door den in-
gevallen Oost-moeson gestremd , zoodat Müller te Soerabaja werd
teruggehouden. »Voorzeker zou ieder a n d e r,” zegt de heer Blume,
» in dit geval de heropening der scheepvaart hebben afgewacht,
» om zieh op zijn post te begeven; maar niet zoo onze Mülle r!
»Hij had ru st noch d u u r : het was hem onverdragelijk zoo laug
*) Zie boven, bl. 70, 74.
H.