
1888. zoüden worden toegelaten. De vooruitzigten tot het sluiten van
zoodanige overeenkomst achtte hij op dat oogenblik niet ongunstig,
ten bewijze waarvan hij een brief van den Pangeran-moeda Hassim
aan het Gouvernement aanbood x). Deze Pangeran was een zoon
van Sultan Mohammed Khansoe’I-Alam en volle broeder van den
vroeger meermalen vermelden Pangeran-moeda Mohammed Alam, en
dus een oom van moeders zijde van den regerenden Sultan Omar
Ali Seifoe’d-d in ; hij was na den dood van Radja Api tot Pangeran
Bandhara of rijksbestuurder van Broenei verheven, en werd als de
bestemde troonsopvolger beschouwd. E r was echter eene invloed-
rijke hofpartij die hem vijandig was, aan welker hoofd Pangeran
Joesoef, een halve broeder van Sultan Djamaloe’l-Alam, stond 2).
Thans bevond hij zieh, vergezeld door zijn broeder Pangeran-moeda
Mohammed, in Serawak, om een opstand onder de Dajaks der binnenlanden
te bedwingen, verwekt door sommige Maleische hoofden,
met Petinggi Gapoer aan het hoofd, die zijnen hoofdzetel liad te
Siniawan. Wat de reden was van dezen opstand, is moeijelijk te
bepalen. De heer Brooke verhaalt dat Pangeran Joesoef zes jaren te
voren met een broeder van den Sultan van Sambas was overeen-
gekomen om hem het district Serawak tegen betaling van eene
zekere geldsom af te sta an , maar dat Hassim zijne toestemming
geweigerd h a d , waarop Joesoef, ten einde zijn oogmerk te bereiken ,
de inwoners tot opstand had aangedreven. Wanbestuur had vele
brandstoffen opgehoopt, en eene enkele vonk was genoegzaam om de
vlam te doen uitslaan. De Gouverneur van Serawak, Pangeran
In d ra Makota, schijnt zieh aan vele knevelarijen te hebben schuldig
gemaakt, en vooral schijnt zijn ijver om zieh antimonium-erts
ten behoeve der markt van Singapoera te verschaffen, de aanleiding
to t groote verdrukking der inboorlingen geweest te zijn. Ook ver-
moed ik dat de vestiging van Chinesche mijnwerkers van Sepang
(Sin-ta-kioe) in Serawak, die reeds in 1836 tot ongeregeldheden
had aanleiding gegeven, onder de oorzaken der onlusten moet ge-
teld worden. De oorlog werd, gelijk gewoonlijk de binnenlandsche
*) Van Hoevell L., bl. 70.
*) Mundy, I, p. 183—188, II, p. 20, 21, Keppel D., I, p. 82, 144;
vgl. boven, bl. 190 en 487. De partij van Pangeran Joesoef kreeg ten
laatste de overhand, en Pangeran-moeda Hassim was de voornaamste der
13 hoofden van Broenei die in December 1845, om hunne begunstiging van
het verkeer met de Engelschen, vermoord werden. Zie Inleiding, bl l x x ,
oorlocen in Borneo, zonder eenigen nadruk gevoerd en daardoor 1838.
eindeloos gerekt. Pangeran Joesoef blies den opstand aan, en wist
te gelijker tijd te Broenei zieh in de gunst van den Sultan te dringen
en hem tegen zijnen mededinger op te zetten 1). De reden die
Pangeran-moeda Hassim thans noopte om zieh met de Nederlanders te
verbinden, was ongetwijfeld dezelfde die hem later bewoog zieh in
de armen van den heer Brooke te werpen: de hoop namelijk van
steun te erlangen zoowel tegen de rebellen in Serawak als tegen
de hem vijandige factie te Broenei.
In deze omstandigheden vroeg de heer Bloem aan de hooge regering,
of en, zoo j a , op wat wijze, hij den vreemden handel op
de kust van Broenei mögt tegengaan, en of hij met de vorsten
van Broenei, inzonderheid met de hoofden van Serawak, contracten
mögt sluiten, en, zoo j a , onder welke bepalingen. De Gouverneur*
Generaal vroeg het advies der generale directie van financ ien, die
als hare meening te kennen gaf dat de handel tusschen Singapoera
en Serawak niets nieuws was, maar reeds sedert jaren had bestaan,
en aan den assistent-resident wilde berigt hebben, dat het hem ge-
oorloofd was eene voordragt te doen ten einde den invoer van
vreemde goederen over land in het gebied van Sambas te beperken,
waarvan men zieh echter de groote moeijelijkheid niet kon ontvein-
z e n ; dat tegen he t sluiten van contracten met de inlandsche vorsten
wel in he t algemeen geene bedenkingen bestonden, maar dat dit
niet kon plaats hebben dan met magtiging van het Gouvernement en
in overeenstemming met art. 3 van hetLondensch trak ta a t, t welk de
uitsluiting van den Britschen handel verbood; en eindelijk d a t, daar
de vorst van Broenei van het Gouvernement geheel onafhankelijk
wa s, het h em , in weerwil van alle vriendschapscontracten, steeds
zou taoeten vrij blijven in de toelating van Britsche schepen en
goederen naar goedvinden te handelen 2). De valschheid dezer
*) Brooke, I , p. 114, 134, 165, Keppel D., I , p. 28—40, 138
v., 145 v ., 154 v., Mundy, I , p. 20, 211, Rochussen, bl. 29, St. John,
I I , p. 230 v. Dat de pogingen tot verkrijging van antimonium-erts aanleiding
tot den opstand gegeven hadden, wordt ook gezegd in eene nota
van den heer Dedel, onzen Ambassadeur te Bonden, aan Lord Aberdeen, van
20 Maart 1846, afgedrukt in Papers relative to Borneo, presented to the
house of Commons, 1854, p. 50. Doch het schijnt mij minder juist, wan-
neer daar aan Pangeran-moeda Hassim zelven de schuld wordt gegeven
der geweldenarijen die den opstand veroorzaakten.
s) Van Hoevell L., bl. 70—72.