
1830. om dezen tot erkenning en eerbiediging van Radja Akils gezag aan
te sporen. Tot toelichting van dit verzoek en dit bevelschrift moet
ik nog aanmerken dat Radja Akil zieh zeer bezwaarde, omdat hij
van den resident geene mededeeling omtrent zijne schikkingen met
den Pangeran Adi Mangkoe-rat ontvangen had , en bij het moest aan-
zien dat deze laatste, met geheele miskenning van zijn oppergezag,
retgstreeks met den resident correspondeerde. Ten aanzien van het
contract eindelijk had de resident geweigerd met den Sultan in
onderhandeling te treden ,* zeggende dat hij daaromtrent geene stel-
lige bevelen had ontvangen. Radja Akil drong er daarom op aan
dat het contract te Batavia mögt gesloten worden, en gaf op nieuw
de punten op welke hij daarin wenschte te zien opgenomen. Hij
uitte daarbij nu zelfs den wensch dat het Gouvernement zieh met
de inkomsten en voortbrengselen van zijn rijk in het geheel niet
bemoeijen m o g t, en eindigde zijn schrijven met het verzoek dat
zijne afgevaardigden binnen anderhalve maand met de beslissing op
zijne voorstellen zouden terugkeeren en het hem zelven vergund
zou zijn in Januarij 1851 naar Batavia over te komen 1).
Be latere berigten van den Sultan getuigden van voortdurende
spanning. Van Pontianak naar Nieuw-Brussel teruggekeerd, had
hij den Panembahan van Matan derwaarts ontboden, en op zijne
weigering om te komen, hem het bevelschrift van den resident toe-
gezonden. Maar de Panembahan wilde ook dit' niet aannemen, zeggende
dat hij niet onder de bevelen van den Sultan van Brussel
s ta a n , maar alleen met he t Gouvernement in vriendschap leven
wilde. Radja Akil was hierover zeer verstoord geworden , maar
had z ie h , bij gemis van stellige instruction van den Gouverneur-
Generaal, alleen bepaald tot eene soort van p ro te s t, waarbij hij ver-
klaarde dat het rijk van Matan door het Gouvernement met de wa-
penen veroverd en aan hem Radja Akil geschonken w a s , terwijl
de Panembahan alleen op grond zijner onderwerping aan het rijk
van Nieuw-Brussel tot die waardigheid was benoemd, en dat het
Gouvernement, zoo hij gehoorzaamheid weigerde , een anderen Panembahan
in zijne plaats zou aanstellen. Van de weigering van
Adi Mangkoe-rat gaf de Sultan aan den resident kennis, doch zon-
der dezen tot krachtiger behartiging zijner belangen te kunnen bewegen.
Hij zond daarop een zijner bloedverwanten tot het Indisch
Gouvernement, met oogmerk om de zending van een Commissaris 1830.
met een 25tal soldaten naar Kajoeng te verwerven, opdat in deze
onderhoorigheid van zijn r ijk , op afdoend gezag en met indruk-
wekkende plegtigheid, zou verkondigd worden dat het Gouvernement
het beheer over deze landen aan Sultan Abdoe’l-djalil had toever-
trouwd. En opdat de wil der Indische regering in dit opzigt te
duidelijker mogt b lijk e n , vroeg Radja Akil dat de weerspannige
Panembahan naar Batavia mögt worden gezonden, om aldaar in al-
tijddurende ballingschap te blijven, en hem vergund mögt worden
den Pangeran Ratoe, zoon van Sultan Djamaloe’d-din, in zijne plaats
tot die waardigheid te benoemen, — eene benoeming waartoe de
Sultan later overging, zonder de magtiging van he t Gouvernement
af te wachten 1).
Het blijkt u it d it alles genoegzaam, hoe dringend noodzakelijk
de tusschenkomst van het Gouvernement in de geschillen van den
resident met den Sultan geworden was. Nadat in eene vergadering
van den raad van Indie, den 1 0 ien Julij 1830, de voorstellen van
den resident en de verzoeken van den Sultan oVerwogen waren,
nam eindelijk de Gouverneur-Generaal den 3 dea September een be-
s lu it, houdeude dat men den resident en den Sultan mondeling
zou hooren, ten einde omtrent de beiderzijdsche voorstellen met
kennis van zaken te beslissen en daarna tot het sluiten van een
contract met den Sultan over te gaan. In afwachting der nader
te nemen maatregelen, zou de resident gelast worden om de zaken
van het Matansche rijk te laten ru s te n , of althans zijne bemoeije-
nis niet verder u it te strekken dan dringend door de omstandighe-
den mögt gevorderd w o rd en , de inlandsche hoofden ondergeschikt
en verantwoordelijk te laten aan den Sultan , en aan dezen niet
slechts zijn geheele pensioen, maar ook zoodanige ondersteuning
u it het hem toegezegde voorschot uit te betalen, als hem in staat
zou stellen aan de billijke verwachting van het Gouvernement te
beantwoorden. Tevens zou de resident worden aangeschreven om
zieh met den Sultan-te verstaan omtrent den tijd hunner overkomst
tegen het einde van het loopende of in het begin van het volgende
jaar, terwijl den Sultan zou worden kennis gegeven dat de resident
in last had hem de verzochte geldelijke bijdrage gedeeltelijk te
verleenen, maar dat de Gouverneur-Generaal hem persoonlijk over