
1834. ongelukkigen op te sporen, ten einde verdere rampen te voorkomen.
Ten laatste vindt men ze op een klein grazig plein voor den tei-pe-
kong. De moeder zwaaide met de parang in het ro n d , zoodat niemand
haar durfde genaken, terwijl hare dochters, op de hurken
neßrgezegen, hare knieen omvat hielden. Men sloot een kring om
h a a r, de punten der gevelde pieken haar tegenhoudende, maarzon-
der dat het eenige uitwerking op haar oefende. Men trok zieh terug
en trachtte haar door toespraken en beloften tot bedaren te brengen,
maar even vruchteloos. Toen men eindelijk, uit vrees dat zij ont-
snappen zou, den kring weder nader om haar sloot, wierp zij zieh
schuimbekkend en knarsetandend op de pieken, doorhieuw met haar
parang eenige schachten, waarbij zij ook aan de eigenaars ligte won-
den toebragt, maar vond ten laatste, door eene der pieken doorboord,
een bloedigen dood. De Dajaksche vrouw had zieh vreesselijk ge-
wroken. De Chinees dien zij had ne£rgeveld, en die na weinige
oogenblikken den geest gaf, was voor jaren de belager harer eer-
baarheid, de moordenaar van haren man geweest; op zijn verzoek
had de groot-kapitein de drie vrouwen als slaven gekocht, en de
vreugde die hij had uitgedrukt over de gelegenheid van zieh op de
dochters over de versmading der moeder te kunnen wreken, was
de oorzaak van zijn rampzalig uiteinde.
De dochters werden met de meeste menschlrevendheid behandeld
en door den groot-kapitein naar Mandor medegevoerd, en nog voor
zijn vertrek van Pontianak vernam de heer Ritte r dat z ij, aan ge-
goede Chinezen gehuwd, een stil en gelukkig leven leidden 1).
Inmiddels had in de noordelijke residentie eene andere gebeurte-
tenis pla a ts, die den waarnemenden assistent-resident van Sambas in
niet geringe verlegenheid bragt. Ofschoon de nieuwe overeenkomsten
met de Chinezen hunne havens voor allen handel behalve den kust-
handel gesloten hadden, werd in Februarij 18 3 4 te Singapoera het
berigt gebragt, dat zij zeer begeerig waren om in blijvende han-
delsbetrekking met die Britsche vrij haven te komen. Eenige koop-
lieden van Singapoera, meest Chinezen, besloten daarop een grooter
schip naar Sinkawang uit te rüsten. De Britsche schooner Stamford
werd met opium, thee en andere artikelen geladen, om voor stof-
goud te worden ingeruild, en het bevel daarover gegeven aan een
4) Ritter A., bl. 453—460. Ik heb dit verhaal zoo goed mogelijk ont-
daan van het romantisch kleed, waarin het door den heer Ritter gehuld is.
ervaren reiziger en bekwaam schrijver, dikwijls in deze bladen 1834.
aangehaald, den heer George Windsor Earl. Het vaartuig hield naau-
welijks 80 ton last en was bemand met 8 Chinezen en 35 Javanern
De heer Earl vernam dat de Chinesche kust tusschen Sambas
en Pontianak in 1827 door een Britsch schip bezocht was, doch
kon zieh geene inlichtingen omtrent de gesteldheid des lands en
het vaarwater verschaffen.
Den l aten Maart van Singapoera onder zeil gegaan, zeilde de heer
Earl den 7den längs het eiland Lomboekoetan en ankerde des nachts
op de kust van Borneo in eene baai, waaraan hij verwachtte de
negerie Sinkawang te zullen vinden. Hij kon echter des morgens
geen spoor van bewoners ontdekken. De haven was van alle zijden
zoodanig door amphiteatersgewijs omhoog rijzend land ingesloten,
dat zij een binnenlandsch meir schean te z ijn , en de volkomen
effenheid van het water vermeerderde dezen schijn. Tegenover het
schip vertoonde zieh een smalle kreek, die de heer E a rl, van twee
Chinesche tolken vergezeld, met de sloep opvoer, in de hoop van
hare oevers bewoond te vinden. Zijn voortgang werd weldra ge-
stremd door eene barrikade van palen, met eene opening van vier
voet in het midden, die kleine kano’s door kon laten. Het duurde
ongeveer een half u u r , eer zij deze hindernis genoegzaam hadden
u it den weg geruimd om den togt te kunnen vervolgen; maar op
geruimen afstand vonden zij andermaal zulk eene barrikade met de
overblijfselen van eene ontmantelde benting. Kaaimans in de rivier
en tallooze apen in ’t geboomte längs de oevers waren de eenige
levende wezens die zij aantroffen.
Nadat zij de kreek omtrent twee palen waren opgevaren, vonden
zij eene h u t waarin twee Chinezen zieh met het koken van zeewa-
ter öm zout te winnen bezig hielden. Van hen vernamen zij dat
deze kreek de Soengei Raja was en dat Sinkawang aan eene der-
gelijke omtrent 15 palen verder noordwaarts was gelegen.
De reizigers keerden daarop ten spoedigste naar den schooner
terug, ligtt’en het anker en wendd’en den steven noordwaarts. Te-
gen den avond ontdekten zij eene kleine opening, die zij voor de
kreek van Sinkawang hielden. Wegens de ondiepte waren zij ge-
noodzaakt op vier palen afstands te ankeren. Den volgenden morgen
wilde zieh de heer Earl met de sloep aan land begeven, het-
welk een dikke mist aan zij ne blikken onttrok. Bij zij ne nadering
hoorde hij eene menigte stemmen een hem welbekend Maleisch