
volgens bestaande w e tten , soms op zeer willekeurige wijze, tot
slavernij worden gedoemd, vinden zieh meestal tot aanneming van
de godsdienst hunner meesters genoopt. Intusschen behoudt het voor-
vaderlijk bijgeloof in vele opzigten zijn in v lo ed , en bij naauwkeu-
rig onderzoek zou men waarschijnlijk bevinden dat schier geene
wezenlijke verandering van gezindheden met deze bekeeringen ge-
paard gaat. Eerst bij volgende geslachten kan men billijk een
grooteren ijver voor de nu reeds van kindsbeen af gemeenzatne
godsdienst verwachten 1).
*) Muntinghe, bl. 164, Crawfurd, Malay Grammar, I , p . l x x x i i , van
Lijnden N. T ., bl. 584, 601, Maleijers enz., bl. 228.
VIJFDE H00FDSTUK.
Verdrnkking der Dajaks door de Maleijers.— Inrigling der Maleiscbe stalcn.—
De adel. — De vorst en zijne staatsrlienaars. — Staaltjes van willekeur en
knevelarij. — Karakter der Maleijers op Borneo’s Westkust. — Eigen lioofden
en raadsvergaderingen der Dajaks. — Adats. — Verhouding der Dajaks tot de
Maleische vorsten. — Slavenjagten. — Heerendiensten en opbrengsten der Dajaks
aan de vorsten en rijksgrooten. — Aard der vcrschillende bclaslingen en
bedingen.
De verhouding van de Dajaks die nog niet, ten gevolge van gods-
dienstverandering, in de bevoorregte käste zijn opgenomen, tot
hunne Maleische meesters, en daarmede de gansche geschiedenis
van dit ongelukkige volk, is treffend geschilderd in twee gezegden,
door den heer van Lijnden medegedeeld. »De Maleijers,” zeide
een h u n n e r, »verdrukken en vertrappen ons; een bond zien zij
» a an, maar geen Dajak.” — » Een onzer voorvaderen,” zeide een
ander, » heeft een eed gezworen, d a t, wanneer een Dajak ongelijk
» h a d , bij lijden zou, en wanneer de Maleijer ongelijk had, de
» Dajak evenwel lijden zou 1).” —> De betrekking van dit volk tot
de Maleijers möge eenige verzaebting van hunne barbaarsche ge-
woonten hebben met zieh gebragt; maar dit voordeel is gekocht
door eene systematische verdrukking, waarvan men bezwaarlijk
een tweede voorbeeld zal kunnen aauwijzen. De Maleische vorsten,
hunne rijksgrooten en de Jeden hunner familie beschouwen de Dajaks
als eene soort van persoonlijk eigendom; zij leven grootendeels
van hun zweet en bloed en behandelen hen in sommige opzigten
erger dan slaven. De weinige gedenkteekenen van Borneo’s vroe-
gere geschiedenis verspreiden nagenoeg geen licht over de vraag,
hoe deze verhouding van het heerschende tot het onderworpen ras