
gedurende ten längste acht dagen staan alle bezigheden in het dorp
stil en sluiten de inwoners zieh in hunne woningen op. Somtijds
ook onderwerpen zieh de bewoners van een bijzonder huis aan
deze pamali, hopende dat z ij, door zieh deze soort van boele
op te leggen, de goden bewegen zullen om het gevaar af te wenden,
dat eenen kranke onder hunne geliefde betrekkingen bedreigt. De
pamali omar eindelijk heeft plaats, wanneer het bezaaijen van den
akker is ten einde gebragt: zij duu rt vier dagen en niemand tot
den stam behoorende, zal het wagen gedurende dien tijd de velden
te betreden. Ook hier wordt tot de opheffing een feest met het
offer van een varken gevorderd 1).
Bij de gewoonte der Dajaks om zieh in al hun doen en laten
door de op allerlei wijze gezöchte uitspraken van hoogere magten
te doen voorlicbten, kan het ons niet verwonderen dat zij dit be-
ginsel ook op het oordeel over schuld of o n sch u ld , door den reg-
ter u it te sp rek en , hebben toegepast. Het denkbeeid van godsge-
rigten, in de middeleeuwen zoo gemeenzaam in het Christelijk
Europa en waarvan zelfs het tweegevecht onzer dagen nog als een
overblijfsel te beschouwen i s , vindt daaroni bij hen eene ruime
aanwending. Een voorbeeld is ons reeds voorgekomen, dat soms
de meer of min gelukkige uitslag eener koppenjagt als eene godde-
lijke uitspraak g e ld t, waarin twee geschilhebbenden gaarne berus-
ten 2). Een eenigzins verwant geval is de uitslag van een hanen-
gevecht, die in zake van een onbewijsbaren diefstal strekken moet
om den aanklager tegenover den beschuldigde in het gelijk of in
het ongelijk te s te llen .^ Ook vindt men, althans bij de Bejadjoe’s,
somtijds eene soort van tweegevecht, daarin bestaande dat de partije
n , op zeven vademen afstands van elkander, in kokers van ni-
bonglatten, die hun tot aan de borst reiken, geplaatst worden, en
zoo elkander, op een gegeven teeken, gespitste bamboe-stokken, bij
wijze van la n s , toewerpen; waarbij hlj die gewond wordt in het
ongelijk wordt gesteld. In minder ernstige gevallen wordt een
eenvoudiger middel gebezigd. In een vat met water en asch ge-
v u ld , worden twee koperen geldstukken van gelijke grootte gewor-
pen , die beide met was zijn omgeven en waarvan het eene is blank
geschuurd. Beide partijen grijpen nu te gelijk naar deze stukken,
J) Low, p. 260—262.
J) Zie boven bl. 281.y ✓ / / /
. i , o ^ O ci_- Y . . - £—• ' <! /t Crcfiym . - .*■'<., i/f 1
/ - tr . ■ / J s , // J jf a
en wie het blank geschuurde uit den kuip h a a lt, heeft het pleit
gewonnen. Van gelijken aard is eene soort van wedloop, waarbij
twee even lange en evenwijdig loopende banen door de beide strij-
ders moeten worden afgeloopen, en hij overwinnaar is die het
eerst eene lans a a n ra a k t, welke aan het einde midden in de tus-
schenruimte is in den grond gestoken. Ook worden soms beide
strijdende partijen vertegenwoordigd door k ip p en , die men met de
halzen naast elkander op den grond legt en met eenen slag den
kop van den rornp sch e id t; overwinnaar is hij wiens kip nog het
langst daarna door trekkingen teekenen van leven schijnt te geven.
Andere gevallen hebben overeenkomst met de vuurproef der middeleeuwen.
Wie van tooverij beschuldigd wordt, moet zieh de han-
den aan elkander laten binden en de vingers zoo h o u d en , dat zij
als een mandje uiteen staan. Daarm worden dan zeven sirih-bla-
deren en in het midden, gedurende eenige oogenblikken, een klein
gloeijend aanbeeld geplaatst. Wie dit houden kan zonder zieh te
branden, is onschuldig. In sommige gevallen wordt ook de schuld
beproefd door een stukje lood, ter grootte van eene e rwt, in een
diepen schotel met kokend water te werpen; de aangeklaagde wordt
als schuldig beschouwd, indien hij het er niet kan uithalen zonder
blaren op de hand te krijgen. Of ook wordt eene zekere hoeveel-
heid damtner op eene plank in brand gestoken, en zoodra de vlam
gebluscht i s , slrijk t de aangeklaagde met den wijsvinger door den
gloeijenden hars en verliest het pleit als hij zieh brandt. Eindelijk
komt bij de Dajaks ook nog eene soort van waterproef v o o r,
waarbij men twee personen, door middel eener horizontaal over
hunne hoofden gelegde bamboestang, doet onderduiken. Overwinnaar
is hij die het langst kan onderblijven, tenzij een van beiden
door een krokodil mögt verslonden worden; want in dat geval
wordt de godheid geacht den schuldige door de hem overkomen
ramp zelve te hebben aangewezen. Bij sommige dezer godsgerigten
kan men plaatsvervangers ste llen, en men vindt onder de Dajaks
zeer ervaren duikers, die zieh voor eene proef van de laatste soort
gaarne verhuren 1).
’) Over de godsgerigten bij de Bejadjoe’s handelen uitvoerig, Schwaner
B., I , bl. 212, 213, Hupe, bl. 161—164. Uit van Lijnden N. T ., bl.
6 3 1 , blijkt dat, zoo niet alle, althans de meeste der door hen vermelde
godsoordeelen ook op de Westkust voorkomen, Ik heb mij daarom ver-
oorloofd ze hier alle kortelijk te vermelden.