
1819. la st, werd bij resolutie van 1 Jan. 1 8 1 9 bekend gemaakt dat h ij,
door een besluit van den Gouverneur-Generaal van 1 6 November
uit de militaire dienst ontslagen en als civiel ambtenaar ter be-
schikking van den Commissaris gesteld zijnde, thans bepaaldelijk
tot civiel gezaghebber te Landak werd benoemd. De heer Nahuys
handelde echter dus a lle en , om niet weder af te breken wat zijn
voorganger begonnen bad. Ilij was toch van oordeel dat een militair
kommandant te dier plaalse alle vereisckte funclien verrigten kon,
zoolang de middelen van inkomsten niet geregeld waren. Daar hij
nu in de dwaling van den heer van Boekholtz deelde, dat Landak
onder den Sultan van Ponlianak stond , kwam het niet in hem op
zelfslandig met den Pangeran te onderhandelen, maar wachtte hij
de regeling der inkomsten alleen van het met Sultan Kasim te
sluiten contract. Dit blijkt reeds daaruit, dat, toen eenige dagen
later dat contract tot stand kwam, daarin melding werd gemaakt
van diamant-mijnen, die in het geheele gebied van Pontianak niet
gevonden worden, en waarvan dus slechts met het oog op Landak
sprake kon zijn. En hoezeer de Commissaris van oordeel was
dat dit contract hem werkelijk de vrijheid gaf over de landen van
den Pangeran van Landak te beschikken, kan daaruit blijken dat
hij bij een besluit van 1 6 Jan. aan de Ghinezen van Mandor, tegen
betaling van 5 0 bongkals goud, wegende ieder 2 Spaansche matten,
de vergunning verleende om te Bentjoekei in het gebied van Landak
de Nederlandsche vlag te hijschen, die door een post van twee
Ambonesche Soldaten, daartoe van het garnizoen van Landak af
te zonderen, zou worden bewaakt, terwijl hij in de aanschrijvin-
gen hierover, aan den gezaghebber te Landak gerigt, eenvoudig be-
paalde dat hiervan aan den Pangeran kennis zou worden gegeven ,
met de opmerking dat het de wensch was van den Commissaris
dat de Chinezen in hunnen arbeid niet zouden worden gestoord ,
maar bun de noodige bescherming zou verleend worden. De heer
Nahuys kwam overigens met den Pangeran van Landak, een be-
kwaam en doorslepen Maleijer, in geene verdere aanraking, dan
dat hij hem een geschenk van zes eilen blaauw fluweel en zes
eilen zilveren passement deed aanbieden. Onze vestiging te dier
plaatse bleef dan ook n u , bij gemis van grondig onderzoek naar
den stand der zak en , zouder eenige vrucht
J) Nahuys, Besluiten van 1 Jan. n®. 11 en van 16 Jan. no. 51, 52, Af-
gaande brieven van 1 en 2 Jan. 1819 (HS.), vergeh met Tobias HS., bl. 51, 52.
Eene zaak die den Commissaris meer moeite veroorzaakte, waren 1819.
de geschillen tusschen de waarnemende residenten van Sambas en
Mampawa over de gebeurtenissen te Montrado. De heer Müller, dien
wij verlaten hebben op het oogenblik dat bij zieh naar Pontianak
inscheepte, om zieh bij den Commissaris over de onbelamehjke be-
moeijing van zijnen ambtgenoot met de zaken der Chinezen te beklag
e n , verscheeu den 3 den Januarij zeer onvervvachts in tegenwoordig-
heid van den heer N a h u y s, hevig uitvarende tegen den heer Prediger,
wien hij de geheele schuld gaf van de ongeregeldheden die
te Montrado hadden plaats gehad. De noodzakelijkheid beseffende
om ook de tegenpartij te hooren, riep de Commissaris, bij besluit van
6 Januarij, ook den resident van Mampawa op naar Pontianak, hem
tevens gelastende zieh van alle stukken en bewijzen te voorzien,
die het noodige licht over de zaak konden verspreiden. De resident
kwam twee dagen later, doch alleen voorzien van een verhaal der gebeurtenissen,
waarin op den voorgrond stond dat de Chinezen bij hem
de eerste stappen gedaan hadden, maar dat door geene authentieke be-
wijzen gestaafd was. De Commissaris beproefde daarop de beide residenten
tegen elkander te hooren. De heer Müller onlkende dejuist-
heid der voorstelling van het gebeurde door den heer Prediger gegev
en , en beweerde in het bezit te zijn van een brief, waarbij deze de
Chinezen van Montrado dwong naar Mampawa optekomen, zieh daarbij
tevens zeer honende uitdrukkingen ten aanzien van den resident van
Sambas veroorlovende. De verregaande drift waartoe zieh de heer
Müller vervoeren lie t , noodzaakte echter den Commissaris de bij-
eenkomst af te breken en de beide residenten te gelasten ieder
afzonderlijk een klaar en duidelijk verhaal van het gebeurde op te
maken. Hiertoe waren echter beiden slechts met de grootste moeite
te bewegen, inzonderheid de heer Prediger, die beweerde dat eene
schriftehjke behandeling dezer zaak eene schrijverij zou na zieh
slepen , die onderscheidene weken duren zou. De Commissaris vond
zieh natuurlijk door deze tegenstribbeling slechts genoopt om te
meer in zijnen eisch te volharden 1).
In het gevolg van den heer Nahuys bevond zieh een Chinees.op
Java geboren, die aan den Gouverneur-Generaal Daendels, tijdens
zijne expedilie naar Djokjokarta, gewigtige diensten had bewezen, en
daarom door dezen, onder den Javaanschen naam van Setja Adi-ning-
’) Nahuys HS. IV , blz. 7—11, en Brief aan den Gouv.-Gen. van 9
Mei 1819 (HS.).