
1838. redenering springt in het oog. Met regt kon men zieh zeker op
art. 3 van het Londensch traktaat tegen alle uitsluitende handels-
bepalingen beroepen, maar indien de wering van zout, opium,
krijgsbehoeften en Britsche lijnwaden u it de vrijhavens van Sambas
en Pontianak, en het verbod van allen anderen dan kusthandel in
de overige havens van Borneo’s Wester-afdeeling, bestaanbaar was
met de voorwaarden van dat verdrag, dan kon men ongetwijfeld zulke
bepalingen ook in Broenei of eenig deel van dat rijk invoeren, van
het oogenblik dat daar, gelijk in Sambas en Pontianak, de Suprematie
van het Nederlandsch gezag erkend was. Misschien kon men
antwoorden dat voorloopig slechts van een vriendschapscontract, maar
niet van erkenning van het Nederlandsch oppergezag was sprake
geweest; doch het voorstel van den resident sloot de laatste geens-
zins buiten. Bij het standpunt waarop zieh de regering ten aanzien
van het Londensch traktaat geplaatst had, moest dus de natuurlijke
conclusie deze geweest z ijn , dat het doel alleen door den afstand
van het Broeneische gebied aan het Nederlandsch Gouvernement
kon bereikt worden. En wanneer men dan de wäre reden had
willen zeggen, waarom men daarvoor terugdeinsde, had men moeten
aanvoeren, eensdeels dat men het talent niet bezat om Borneo voor
de schatkist of den handel en nijverheid van Nederland productief
te maken, en daarom opzag tegen de moeite en kosten, aan elke,
maar inzonderheid aan deze, uitbreiding van gezag verbonden; en
anderdeels d a t, wanneer men dus de kooplieden van Singapoera in
een voordeeligen handel, die in vollen gang was, stoorde, dit weder
aanleiding zou geven tot hevige klagten en tot een vernieuwd on-
derzoek van de Britsche z ijd e , of niet het geheele koloniale stelsel
van Nederland met eene volledige uitvoering van het traktaat van
1 8 2 4 , naar letter en geest, onbestaanbaar was.
De Gouverneur-Generaal, ofschoon de hoofdpunten van het advies
in de praemissen van zijn besluit van 13 November 1 8 3 8 insere-
rende, bepaalde zieh tot de kennisgeving aan den assistent-resident
dat hij aan de vrije vaart en den handel in den Indischen Archipel
geen hindernis mögt in den weg leggen, en dat voor het sluiten
van contracten met Broenei vooralsnog geene noodzakelijkheid bestand
t).
De assistent-resident had dit besluit nog niet ontvangen, toen
hü weder gelegenheid vond om op den handel der Engelschen met 1838.
Serawak terug te komen. Den 3 0 8ten November gaf hij aan de
regering te Batavia kennis dat drie personen, een Christen en
twee Javanen, zieh bij hem vervoegd hadden, nadat zij zieh, door
overboord te springen en naar land te zwemmen, u it handen der
zeeroovers hadden gered. Zij hadden behoord tot de bemanning
eener Engelsche b rik , die, van Singapoera naar Serawak uitgezeild,
op de hoogte van Tandjong-Datoe door de zeeroovers geénterd en
genomen was. Het schip was bestemd geweest om , na te Serawak
gelost te hebben, aldaar antimonium-erts in te nemen, waar-
schijnlijk voor rekening van een Britschen koopman, die zieh daar^
voor eenigen tijd gevestigd had. De assistent-resident, hoezeer dit
ongeluk betreurende, hoopte dat het de Engelschen eenigzins van
de voortzetting hunner handelsoperatien zou afschrikken. Desniet*
temin achtle hij zieh verpligt de aandacht van het Gouvernement
op nieuw op dezen handel te vestigen. » In d ien ,” dus luidden zijne
woorden, » de handel der Engelschen te Serawak niet kan worden
» tegengewerkt, wordt onze vestiging te dezer kust niet alleen zeer
» schadelijk, maar ook door groote gevaren bedreigd. Want behalve
» dat door den aanvoer te Serawak van zout en Europesche artike-
» le n , het monopolie van het Gouvernement en de smalle handel te
»Sambas te niet moeten gaan, is de aanvoer en verkoop van vuur-
» wapenen en buskruid aan de onderdanen der vorsten van Broenei,
»die tu k op roof z ijn , ook zeer gevaarlijk, dewijl zij daardoor in
» Staat worden gesteld om de zeeen overal onveilig te maken.” Om
aan zijne vertoogen nog meer kracht bij te zetten, voegde de assistentresident
daarbij een extract u it het pakhuisboek van het voor rekening
van den lande verkochte zo u t, waardoor hij met cyfers aan-
toonde dat de komst van Engelsche vaartuigen he t zoutmonopolie
reeds zeer benadeeld had. Het gevolg hiervan zou zijn dat Sambas
eerlang groote tegemoetkomingen u it ’s lands kas behoeven en een
drukkende lastpost worden zou. Om tegen zulk eene uitkomst te
waken, stelde de assistent-resident der regering voor, hem naar Batavia
te ontbieden, om daar mondeling zulke voorstellen te d oen,
als hij niet raadzaam achtte aan het papier toe te vertrouwen. Hy
wenschte dat het hem daarbij vergund zou zijn nog twee of drie personen
mede te brengen, die nuttigen raad en inlichtingen geven
konden, alsmede eenige gemagtigden der Ghinesche kongsies, die
hij meende dat door d it bezoek een diepen indruk van de magt en