
1825. gelijk met het dringend bevel om de expéditionnaire troepen on-
middellijk derwaarts te doen vertrekken. Aan dezen last werd ter-
stond voldaan. Met uitzondering van slechts honderd man , die
men tot versterking der posten dringend noodig achtte, daar men
voor nieuwe aanvallen van den kant der Chinezen bedacht was,
werden de van Celebes gekomen troepen, bijna op het oogenblik
barer aan k om st, ten behoeve der kostbaarder bezitting weder weg-
gezonden. Men had alle reden om te vreezen dat dit aan het
aanzien van bet Gouvernement op Borneo een geduchten slag toe-
brengen en den wederstand der Chinezen aanvuren zou. Gelukkig
werd die vrees niet in vollen omvang bevestigd! Eenmaal tot
hunne werkzaamheden leruggekeerd, lieten de Chinezen het plan
om de Nederlanders te verdrijven, geheel en al varen, en het bleek
alzoo dat hun tegenstand, door toevallige omstandigheden opgewekt,
op geen algemeen en welberaden plan be'rustte. Intusschen was
h e t Gouvernement genoodzaakt alle voornemens om de Chinezen te
slarffen en van zÿn gezag meer afhankelijk te maken, voor het
oogenblik geheel te laten varen, en zelfs, zoowel ten opzigte van de
voldoening der belastingen als van de handelsbetrekkingen, de meeste
ioegefelijkheid te betoonen, zoodat alle directe voordeelen die men
zieh gevleid had van deze vreemdelingen te zullen verwerven, moes-
ten ontbeerd worden. Deze status quo was waarschijnlijk alles wat
de Chinezen verlangden en althans het uiterste wat zij bÿ eenig
nadenken hopen konden. Niet verder in hunnen smokkelhandel
gestoord, noch om achterstallige hoofdgelden aangemaand, hielden
zij zieh rüstig en zonden zelfs meermalen brieven, verzoeken en
vertoogen, om met het Gouvernement weder op beteren voet van
verstandhouding, doch zonder eenige opoflering van hunne z ijd e ,
te geräken. Men meende echter geen gehoor aan deze verzoeken
te moeten verleenen, maar zieh het regt te moeten voorbehouden
hen te straffen, zoodra gunsligeromstandigheden daartoe de gele-
genheid zouden aanbieden 1).
Als een merkwaardig bewijs dat de goede indruk der handelingen
van den Commissaris Tobias door de latere misslagen niet was uit-
g ew isch t, verdient nog vermelding d a t , gedurende het woeden
dezer onlusten, niet slechts de Sultan van Po n tian ak , maar ook
*) Tobias, bl. 8 3 , 84, van Lÿnden T, N. I ., bl. 181, 182, Mijer
1824 en 1825, bl. 551.
eenige Chinesche hoofden hun verlangen te kennen gaven dat de 1825.
Commissaris op nieuw ter Westkust mögt v e rschijnen, daar zij
zieh van zijn voorzigtig beleid een spoedig herstel der ru s t beloof-
den. De hoofden van Mandor, die meest allen op de zijde van
h e t Gouvernement w a re n , schreven zelfs een brief aan den kapi-
tein der Chinezen te Batavia om zijne voorspraak bij den Gouver-
neur-Generaal te verzoeken, opdat de heer Tobias op nieuw naar
Borneo mögt gezonden worden. Zij verklaarden zieh bereid het ge-
schil over de afwijzing der nieuwelingen aan zijne beslissing over
te laten. I Wij zullen h em ,” dus schreven zij , » getrouw zijn ;
»dit hebben wij bij onzen God gezworen.” Hunne verzoeken waren
dan ook een der gro n d en , waarop een besluit van den Gouverneur-
Generaal van 16 Junij 18 2 5 ru s tte , waarbij aan den heer Tobias,
die zieh toen nog te Makasser bevond, eene nieuwe zending naar
Borneo werd opgedragen, »dewijl h ij, als met den stand der zaken
» aldaar ten volle b ek en d , het best in staat moest geacht worden
» om aan de verrigtingen aldaar de meest doeltreffende leiding te
»geven.” De heer Tobias vond zieh echter v e rp lig t, uithoofde
van bijzondere omstandigheden, zieh van den hem opgedragen last
te verschoonen, en de oorlog op Java hield weldra daarna het Gouvernement
zoo uitsluitend bezig, dat het niet alleen daarin berustte,
maar eerst in Julij 18 2 6 tot de benoeming van een anderen Commissaris
overging J).
*) Tobias, bl. 97—99.