
1824. van nieuwe ongelegenheden werd, hij hem als rustverstoorder zou
doen vatten en naar Batavia opzenden. Hij onderhield hern tevens
over de afpersingen, die hij zieh ten aanzien eeniger Chinezen had
veroorloofd, met bedreiging van hen te zullen doen vermoorden,
indien zij het waagden hem bij den Nederlandschen Gezaghebber aan
te klagen. De Pangeran ontkende deze bedreiging te hebben gebe-
z igd, en daar de bevreesde Chinezen zelven verzochten dat het on-
derzoek niet verder mögt worden voortgezet, zag de heer Hartmann
zieh genoodzaakt de zaak hierbij te laten rusten *).
Een ander gerucht dat den Gezaghebber aangaande de handelin-
gen van den Pangeran Aria ter ooren kwam, gaf hem aanleiding om
ook aan de bovenlanden van Sintang längs de Melawi een bezoek
te brengen. De Pangeran hield gewoonlijk zijn verblijf aan de mon-
ding der Batang-Kajan 2) , die zieh een weinig lager dan de Pinoe, en
aan den tegenovergestelden of regter-oever, met de Melawi vereenigt.
De oevers van dezen stroom en zijne talrijke zijtakken, waarvan de
Tebidah de voornaamste is 3) , worden door onderscheidene Dajak-
sche stammen bewoond, die zieh inzonderheid op de rijstleelt toe-
leggen, waarvoor het land eene bijzondere geschiktheid bezit. Men
begroot de hoeveelheid rijs t die längs deze rivier wordt ingeza-
m e ld , op wel 600 a 800 kojangs ’s jaars. Nu was te Sintang
het gerucht verspreid dat Pangeran Aria bij zijne woning aan
den mond der Batang-Kajan eene benting wilde opwerpen, met
het oogmerk om aldaar tollen te helfen van de rijst die längs die
rivier zou worden afgevoerd. Dit zou zonder twijfel, hoe voordeelig
ook voor den Pangeran, een noodlottigen invloed op den bin-
nenlandschen handel hebben geoefend, waarom de heer Hartmann
besloot z ie h , door den heer de Sturler vergezeld, naar de aangewezen
plaats te begeven, ten einde zieh te vergewissen of het gerucht waar-
heid sprak. De reizigers vonden echter, behalve de woning van den
Pangeran , slechts een stuk land waarop het hout was afgebrand of
gekapt, doch geene de minste sporen van eene benting. Zij beproef-
den nog de Batang-Kajan een eind weegs op te varen , inaar zagen
zieh door het lage water tot een spoedigen terugkeer gedwongen 4).
*) Hartmann HS. H I, bl. 8—11.
s) Thans ligt op deze plaats de kampong Nanga Kajan. Ygl. D. I ,
bl. 51.
s) Van Lijnden N. T., bl. 552.
*) Hartmann HS. IH , bl. 10—12.
De heer Hartmann verhaalt in zijn verslag eenige bijzonderheden 1824.
van hetgeen hij op de vaart längs de Melawi tot aan den mond der
Batang-Kajan zag en opmerkte, die wij als eene bijdrage tot de ken-
nis des lands niet mögen over het hoofd zien. Hij bezocht eerst
de goudwasscherij te Sinkawang *), de eerste d ie , omstreeks 4 0
jaren geleden, door Chinezen in het gebied van Sintang was aan-
gelegd, en vandaar längs eenige kleinere mijnen en ladangs opwaarts
varende, bereikte hij den 31sten Julij de negerie Gandis, die toen
ler tijd door eene vrouwelijke Radja, Dajang Bomi 2) genaamd, be-
stuurd werd, en u it 30 zeer verspreid wonende huisgezinnen, te
zamen ongeveer 300 zielen uitmakende, bestond. De vorstin be-
woonde een groot en welgebouwd huis van ijzerhout, ter regterzijde
van hetwelk een groote tampajan s to n d , halverwege in den grond
begraven, en als een voorwerp van groote waarde in hooge eer ge-
houden. Deze Dajang Bomi was eenige jaren te voren gehuwd ge-
weest aan een Pangeran van Pinoe, doch sedert van hem gescheiden.
Zij leefde thans met twee mannelijke goendiks of b ijz itte n , die haar
nimmer naderden zonder zieh voor haar ter aarde te werpen. Onze
reizigers hadden het geluk deze vorstin en hare zuster Dajang Ringa
te zien en van laatstgemelde zelfs een bezoek op hunne praauw te
ontvangen. Een geschenk van eenige stukjes linnen en chitz werd
door de prinsessen met een tegengeschenk van tien kokosnoten be-
antwoord 3).
De verdere verrigtingen van den heer Hartmann te Sintang bestanden
in het vereffenen eeniger geschillen en eene vernieuwde aan-
maning aan de vorsten om het koppensnellen tagen te gaan, vooral
') Waarschijnlijk wel dezelfde die bij van Lijnden N .T ., bl. 614, Som-
koeang heet.
s) Dajang is in de bovenlanden een gewone titel voor vrouwelijke leden
van een vorstelijk geslacht. Van Lijnden N. T ., bl. 629.
s) Hartmann HS. IH , bl. 12, 13. Zulke vrouwelijke Radja’s komen
onder de Dajaks wel meer voor. Zie wat Becker R ., bl. 3 2 3 , en Wed-
dik K ., bl. 130, verbalen van de beruchte-Adji Sitti, gescheidene vrouw
van den Sultan van Koetei Mohammed Motslihoe’d-din, en nog in 1847
als vorstin over de Dajaks te Köta-bangoen aan de rivier van Koetei ge-
biedende. Na de ontbinding van haar huwelijk hield zij een harem van
mannen, en strafte ontrouw met den dood. Als man gewapend en gekleed
voerde zij in jeugdigen leeftijd menigen strooptogt aan, zoowel op het gebied
der 'Wester-afdeeling als op dat van Banjer-massin en Broenei onder-
nomen ; doch in den tijd waarvan de aangehaalde schrijvers gewagen, was
zij oud en zat van jaren, en liet het bevel over hare troepen aan andere
aanvoerders over. Vgl. nog boven, bl. 252.