
1833. den resident de hulde en de verontschuldigingen van den Panem-
bahan aanbieden, met berigt dat hij zieh den volgenden dag (22
Junij) in persoon bij hem zou vervoegen. De vorst van Koeboe en
de Pangeran Laksamana van Pontianak, die den resident vergezelden,
boden thans hem a a n , zieh met het onderzoek der redenen van
liet gedrag des Panembahans en de betuiging zijner verontwaardiging
daarover te belasten. Zij keerden des namiddags terug, met berigt
dat die vorst verschooning vroeg voor alles wat hij jegens het
Gouvernement had misdreven, maar dringend verzocht niet genood-
zaakt te worden om ook aan den Sultan verschooning te vragen, daar
de haat die hij dezen toedroeg, hem niet veroorloofde zulks van
goeder harte te doen. Hij verstoutte zieh er de bede bij te voe-
gen dat de resident met hem als een op zieh zelf staand vorst
mögt onderhandelen, zonder hem te verpligten de bevelen van den
Sultan op te volgen.
De resident zond hierop de beide afgevaardigden tot den Panem*
bahan terug om hem aan te zeggen dat hij in een valsch denkbeeid
verkeerde, zoo hij meende dat het Gouvernement de belangen van
een vorst die het gedurende 1 4 jaren trouw en moedig gediend
h a d , zou willen opofferen aan de onbillijke eischen van een man
die zieh reeds vijf jaren lang op allerlei slinksche wijzen aan de
nakoming van ’s Gouvernements bevelen onttrokken had, en op wiens
plegtigste beloften niet de geringste staat was te maken. De resident
verzocht hem zijne instructie nog eens in te zien en daarmede
zijn gehouden gedrag te vergelijken.
Maar ook dit had op den Panembahan geen invloed. Den volgenden
dag keerden de zendelingen te ru g , met het antwoord dat
hij des Sultans gezag nimmer erkennen zou , en hem wel in te-
genwoordigheid van den re s id e n t, wanneer die zulks verlangde,
om verschooning wilde vragen, maar als bloote pligtspleging, daar
hij niet voornemens was na diens vertrek eenigzins anders omtrent
den Sultan dan tot dusverre te handelen. Hij had de onbeschaamd-
heid bij deze verklaring toch op de bescherming van het Gouvernement
te blijven aandringen.
Alle zachte middelen schenen nu u itg ep u t, en de resident zond
de beide afgevaardigden ten derden male tot den Panembahan om
hem aan te zeggen dat hij het aan zijn eigen gedrag had te wijten,
wanneer te zijnen aanzien tot strenge maatregelen werd overgegaan.
Hij raadde hem dat h ij, om opzien te vermijden en zieh niet te zeer
in het oog der bevolking te vernederen, vrijwillig om zijn ontslag 1833.
zou verzoeken, hetwelk hem anders op minder aangename wijze zou
bezorgd worden. In antwoord verklaarde hij dat hij den meesten
eerbied koesterde voor het Gouvernement, zieh tegen zijne afzetling
niet zou verzetten indien de resident die noodig oordeelde, maar
niet van zieh verkrijgen kon om zijn ontslag te verzoeken./-
Inmiddels waren in den avond van den 2 3 8ten Junij de Pangeran
Tjakra Negara en de mantries te Katapan gekomen, en de resident
noodigde hen tot eene zamenkomst op den volgenden morgen. In
deze vergadering hield hij hun den verarmden en ellendigen staat
des rijks en de rampzalige gevolgen der twisten tusschen den Sultan
en Panembahan voor, en gaf hun zijne bevreemding te kennen
dat zij geene pogingen hadden aangewend om de oneenigheden door
hunne bemiddeling te vereffenen. Zij betuigden daarop, als uit eenen
mond, dat zij niet den minsten invloed op den Panembahan beza-
ten , die steeds te werk ging zonder iemand te raadplegen. Alstoen
verklaarde de resident dat het gedrag van den Panembahan van dien
aard was, dat aan zachte maatregelen niet langer te denken viel, en
om hen zelven daarvan te overtuigen, liet hij hun zijne instructie en
de in Januarij te Sukkadana getroffen overeenkomst voorlezen. Nadat
allen het onverschoonlijke van zijn gedrag volmondig erkend hadden
, vroeg hij aan de mantries of zij geneigd waren den Pangeran
Tjakra Negara als Panembahan te erkennen, en op hun toestem-
mend antwoord, verkondigde hij hun dat h i j , onder nadere goed-
keuring van den Gouverneur-Generaal, tot de volgende maatregelen
besloten had: den Panembahan Anom Koesoema Negara, u it hoofde
zijner aanhoudende weerspannigheid, te ontslaan van alle gezag,
hem evenwel een pensioen latende, ten bedrage van f 2000, of 30
katties witte vogelnestjes in n a tu r a , hem jaarlijks door den Sultan
van Sukkadana u it te keeren u it de inkomsten voor den Panembahan
van Matan vastgesteld; het gezag, onder het onmiddel-
lijk toezigt van Sultan Abdoe’l-djalil en onder het genot van het
overige deel der bij de bestaande contracten aan den Panembahan
van Matan toegewezen inkomsten, aan den Pangeran Tjakra Negara
op te dragen; en eindelijk den vorst van Koeboe en den Pangeran
Laksamana van Pontianak te verzoeken om den Panembahan van
dezen stap kennis te geven en de acte zijner aanstelling, zijne
instructie en de rijks-zegels terug te vragen. Nadat aan dit laatste
voldaan was en de Panembahan zijne volledige onderwerping had