
1845. van het Nederlandsch Gouvernement werden geëerbiedigd, was de
weg tot verdere klagten voor het oogenblik geheel afgesneden 1).
Doch sedert dien tijd w a s , op de aanmaningen van den heer
Brooke, en ten gevolge van den sterken aandrang der publieke opinie,
zieh uitende door de dagbladen, bij de Britsche regering het plan
tot rijpheid gekomen, om te trachten den afstand van het eiland
Laboean, vooral met het oog op de daar aanwezige steenkolen, van
den Sultan van Broenei te verwerven. Aangaande dit plan had in
September 1845 eene mondelinge verklaring plaats van den Brit-
schen Staats-Secretaris aan den heer Dedel, die, wegens de gerust-
stellende verzekeringen waarmede zij verbonden wa s, en bij de
onmogelijkheid om den Brilschen invloed, op Borneo’s Noordkust
a lth an s, geheel te keeren, het kabinet van ’s Gravenhage noopte
in de eventuële bezetting van Laboean te berusten 2). Dit blijkt
ten duidelijkste uit het antwoord, den 4 dcn November 1846 op eene
in terpe llate van den heer van Rijckevorsel door den Minister van
koloniën gegeven. »Elke poging,” dus luidden ongeveer zij ne woor-
d en , »om het gelijktijdig bezetten van punten op hetzelfde eiland
» te vernieuwen, zoude in duidelijken strijd zijn met den geest
» van het traktaat. Sedert onheugelijke tijden is een zeer groot
» deel van Borneo aan het oppergezag van Nederland onderworpen.
» Een Engelsch établissement op het onafhankelijk deel des eilands
» zou dus als strijdig met het traktaat van 1824 moeten beschouwd
» worden. Men zou daardoor den staat van zaken terugroepen, dien
» het traktaat bestemd was te doen ophouden. Maar ten aanzien
» van Laboean vertoont zieh de vraag onder een geheel ander ge-
» zigtspunt. Gelegen buiten den kring waarover het Nederlandsch
» grondgebied gemeenlijk geacht wordt zieh uit te strek k en , werd
» dit eiland nimmer door ons bezet of zelfs bezocht. Indien al dit
*) Nota van den heer Dedel van 27 Aug., Antwoord van Lord Aberdeen
van 2 Nov., 1844, beide in Papers relative to Borneo, p. 35—37. Aan
kapitein Bethune, naar Borneo gezonden tot bestrijding der zeerooverij,
werd den l sten November door //the Board of Admiralty,” de volgende in-
structie gegeven: // You are distinctly to understand that it forms no part
//of the policy of Her Majesty’s Government to establish any colony on
// the coast of Borneo, or to acquire any districts with the view of creating
//settlements or of granting lands, and you will not enter into investigati-
» ons having in view objects of this kind or the acquisition of any por-
//tion of territory on the mainland of Borneo.”
2) Nota van den heer Dedel van 2 Dec. 1845 (Papers relative to Borneo
, p. 39).
»eiland bevolkt is , durf ik gerustelijk verzekeren dat wij met die 1845.
»bevolking nimmer politieke, of zelfs commerciele betrekkingen
» hebben aangeknoopt. Wij zouden ons dus op grond van het trak-
»laat van 1824 niet tegen de inbezitneming van Laboean kunnen
» verzetten i).” Zeker was het v6or den heer Baud niemand ooit
in het hoofd gekomen, Laboean, een klein eiland dat voor den mond
der rivier van Broenei gelegen is en steeds een deel van dat rijk
had uitgemaakt, anders dan als een onderdeel van Borneo te be-
schouwen, of er uit een politiek oogpunt eenig wezenlijk verschil
in te z ien , of Britsche beambten op Laboean, dan wel op Broenei
zelve gevestigd waren. Het sophisme werd dan ook door de natie
op zijne regte waarde geschat, en nog ruim eenjaar later verklaarde
de heer van Rijckevorsel openlijk dat hij de bezetting van Laboean,
die eindelijk den 2 4 8teB December 1846 werkelijk had plaats gehad 2),
als wederregtelijk moest blijven beschouwen 3).
Intusschen gaf de aanstelling van Brooke lot confidentieel agent
der Britsche regering in den aanvang van 1 8 4 5 , nadat zij in Europa
was bekend geworden, der Nederlandsche regering nieuwe reden to t
bezorgdheid, waaraan zij lucht gaf door eene nota die de heer Dedel,
den 2 lJen December van dat ja a r , aan Lord Aberdeen aanbood.
»In de tegenwoordige om stand igheden,” dus werd onder andere in
dit staatsstuk gezegd, »zou het een veelbeteekeneud feit z ijn ,
»wanneer het zieh bevestigde dat de heer Brooke tot erkend agent
»van de Britsche regering op Borneo is benoemd. Het Gouverne-
»ment des Konings kan niet vergeten wat h e t, bij verschilfende
»gelegenheden, in Indie van de handelingen van dien persoon heeft
» te lijden gehad, welken de Nederlandsche autoriteiten steeds op
» hären weg hebben ontmoet, en wel bestendig als tegenstander.
» Men kan het dus slechts betreuren den beer Brooke bekleed te
»zien met de officiele magt hem thans opgedragen, welke hem, bij
»zijne vijandige gezindheid jegens Nederland en den wil om het
» te benadeelen , in de gelegenheid stelt zooveel kwaad te doen.
»Verbünden met zijne langdurige ondervinding en grondige kennis
, ') Moniteur des Indes, 1846—7, revue coloniale, p. 76. In de Nieuwe
Rotterdaipsche Courant van 16 Febr. 1847 komt de vertaling voor van een
artikel uit den // Morning Chronicle,” waarin van deze verklaring des ministers
akte genomen en het regt der Engelschen op Laboean als daardoor
beslist voorgesteld wordt.
s) Zie Inleiding, b l. l x x .
5) Moniteur, 1847—8 , revue coloniale, p. 59.
II. 41