
1822. De Commissaris vertrok nu ten spoedigste naar de bovenlanden
om de onderhandelingen in persoon ten einde te brengen. De con-
tracten met f a ja n , Meliouw, Sangouw en Sekadouw erlangden da-
delijk hun beslag, en werden den 2 8 sten Januarij des volgenden
jaars door den Gouverneur-Generaal bekrachtigd. Met Sintang bleef
b e t echter vooralsnog bij de voorloopige overeenkomst met den ass
is ta n t Gronovius gesloten, hetzij dewijl de Gommissaris thans niet
zoo ver in de binnenlanden kon doordringen, hetzij omdat nog
moeijelykheden te vereffenen waren. Zooveel is zeker dat de heer
Tobias, alvorens Borneo te verlaten, aan den gezaghebber Hartmann
opdroeg om, nog voor het einde van 1 8 2 3 , met eene militaire magt
van 1 0 0 man en twee kanonneerbooten eenen togt naar Sintang
te maken en er^ naar gelang der omstandigheden, een ,militairen
post te vestigen 1j. Ik zal in het volgende boek verslag geven van
de wijze waarop aan dezeu last werd voldaan, en daarbij ook de
toenmalige gesteldheid der bovenlandsche staten zooveel mogelijk doen
k en n en , waarom ik mij hier ter plaatse van de mededeeling van
alle verdere bijzonderheden uit het daarop betrekkelijk rapport van
den heer Gronovius onthoud.
Uit de bovenlanden teruggekeerd deed de Commissaris een twee-
den uitstap naar Landak, werwaarts hij door den luitenant-kolonel
de Stuers vergezeld werd. Reeds den 3 0 ätea November werd er het
ontworpen contract gesloten en geteekend, nadat vooraf aan den regerenden
Pangeran, op grond zijner gehechtheid aan het Neder-
landsch Gouvernement, de hoogere titel van Panembahan, onder
den naam van Koesoema Adi-ning-rat, was verleend. Zoowel deze
verheffing als het contract werden later door de hooge regering,
bij besluit van 2 8 Jan. 1 8 2 3 , bekrachtigd, terwyl zij gelastte dat
den nieuwen Panembahan eene acte in forma zou worden u itg e re ik t2).
In het genoemd contract erkennen de Panembahan en zij ne rijks-
grooten de Suprematie van het Nederlandsch Gouvernement, op
grond dat Landak en Sukkadana door den Sultan van Bantam
aan de voormalige 0. I. Compagnie waren afgestaan (art. 1 ); of-
schoon de Commissaris, u it naam van dat Gouvernement, het rijk
in leen aan den Panembahan en zijne opvolgers overgaf, met be-
lofte van hen in he t bewind te beschermen (art. 2 ) , onder de volgende
voorwaarden. De vaderlijke zorg van het Gouvernement ten
*) De Stuers HS., bl. 24 en 104, Off. Stukk. HS., bl. 25, 28.
*) Off. Stykk. HS., bl. 25.
einde het rijk u it zijn treurigen toestand op te beuren, zou van 1822.
den kant des Panembahans en zijner rijksgrooten vergolden worden
door eene behoorlijke schadeloosstelling voor de daartoe gevorderde
oukosten (art. 3 ) , waarom bepaald werd dat alle voordeelen, vloei-
jende uit de goud- en andere mijnen, de pachten, tollen en andere
billijke regten, de hoofdgelden der Chinezen en dergelijke, gelijke-
lijk tusschen het Gouvernement en den Panembahan zouden ver-
deeld worden (art. 4). De Panembahan zou met den resident in
overleg treden over de toewijzing der mijngronden aan de aanvra-
g e rs, opdat het aandeel van he t Gouvernement zou kunnen ver-
zekerd en de te groote toevlöed van vreemdelingen geweerd worden
(art. 3). Alle inkomsten zouden gebragt worden onder het beheer
van den ambtenaar van het Gouvernement, die daarvan den Panembahan
maandelijks zijn aandeel zou verantwoorden (art. 6). De
Chinezen te Landak woonachtig zouden voor zieh en hunne nako-
melingen onder het onmiddellijk gezag van het Gouvernement
s ta a n ; en hetzelfde zou gelden van alle andere vreemdelingen,
maar niet van hunne in Landak geboren kinderen (art. 7). Chinezen
en andere vreemdelingen die Landak wilden bezoeken, zouden ver-
plrgt zijn een pas te nemen van de Nederlandsche residenten in
eene der zeeplaatsen, en bij gebreke van dien moeten worden opgevat
en aan de amblenaars van het Gouvernement uitgeleverd (art.
8). Inwoners van Landak die te Pontianak of elders in de Nederlandsche
bezittingen op Borneo wilden komen handelen, zouden aan
geene betaling van regten onderworpen z ijn , mits gelijk voorregt
aan de handelaars van Pontianak en andere plaatsen bij hunne komst
te Landak vergund w e rd , en de Panembahan zieh verbond hen
naar vermögen bij te staan, opdat de bloei des handels zou bevorderd
worden (art. 9). Voorts zouden de Panembahan en zijne rijk sgrooten
al het mogelijke doen om de aauhoudende oorlogen en het
snellen van koppen onder hunne onderhoorige Dajaks tegen te gaan,
waartoe zieh ook de vorsten van Sambas, Mampawa, Sangouw en
Tajan verbonden hadden , » eensdeels om het schandehjke van die
» handelingen voor menschen , die onderdanen waren van vorsten
» die een geloof hadden aangenomen, en ten andere omdat er boven-
» dien in deze gewesten zulk een groot gebrek van volk w a s , dat
» de vermeerdering der bevolking door allerlei middelen moest wor-
» den in de hand gewerkt” (art. 10). Een volgend artikel maakt het
den Panembahan en zijnen rijksgrooten ten pligt, hunne onderhoori