
DERDE HOOFDSTUK.
Oordeel over de verrigtingen van den Commissaris Nahuys. — Voortdnrende
weirspannigheid der Chinesen en hare oorsaken. — Ongunstige toestand der
«ablissementen op Borneo’s Westkust. — Dood van Saltan Kasim van Ponti-
anak. — Moeijelijkheden over de opvolging. — Onrnst onder de Chinesen te
Sambas. — Te Mampawa verwekkeu de Chinesen een oproer. — Zending van
den Commissaris Roesler. — De beeren Muller en Prediger in het bestunr van
Sambas en Mampawa door de beeren Reynst en Vos vervangen. — Onderhan-
delingen van den Commissaris met den Panglima van Mandor. — Sjerief Oth-
man tot Snltan van Pontianak benoemd. — Zijn karakter. — Vernienwing
van het contract. — Ondersoek naar de regten van Pontianak op Tajan, Landak
en Sangouw. — Verrigtingen van den Commissaris te Mampawa. Het
contract met Sambas hernieuwd. — De heer Muller vertrekt naar Java. __
Onderhandelingen van den resident Reynst met de Chinesen van Montrado. —
Oordeel van den Commissaris over het zoutmonopolie. — Zijne afreis naar Java.
1819. Hoe groot ook de werkzaamheid was door den Commissaris Na-
huys gedurende zijn verblijf ter Westkust betoond, de tijd was te
kort geweest om eene voldoende regeling van alle zaken, steunende
op een naauwkeurig onderzoek der belangen van vorsten en volken,
to t stand te brengen, waardoor in de gemaakte conlracten gapin-
gen waren overgebleven; en het had hem geheel onlbroken aan de
noodige militaire magt om aan de verordeningen betrekkelijk de
inkomsten van het Gouvernement, de afschaffing der binnenland-
sche tollen en de wering der zeerooverij den noodigen klein bij te
z etten, waardoor ook de beste bepalingen de gewenschte vruchten
n ie t opleverden ij. Daar eene behoorlijke regeling onzer verhou-
ding tot de Chinezen van Montrado geheel was achterwege geble-
v e n , is het geenszins te verwonderen dat zij zieh aan de hun op-
gelegde betaling der hoofdgelden onttrokken 2). Het Nederlandsch
gezag had hun tot dusverre slechts zijne regten van oppermagt
aangekondigd, gehoorzaamheid gee ischt, en hun belastingen opge-
J) Tobias, bl. 62, Mijer 1819 bl. 519.
8) Mijer 1819, bl. 519.
59
fegd, zonder hunne toestemming gevraagd of daaromtrent met hen 1819.
in eenig voorafgaand overleg getreden te zijn. Dat Gouvernement,
welks streven was hunnen handel aan eene geregelde hefling van
regten te onderwerpen, en door zijne monopolien den prijs van het
zout en van den als even onontbeerlijke behoefte voor den Chine-
schen mijnwerker geldenden opium te verhoogen, kwam hun reeds
daardoor duur genoeg te staan, en de eisch dat zij bovendien nog
zijne kas door de bijzondere belasting van een hoofdgeld, tot ver-
gelding der hun verleende bescherming, zouden stijven, was wel ge-
schikt om hen over de waarde dier bescherming te doen nadenken.
Moeijelijk is het te ontkennen dat de Chinezen op Borneo’s Westkust
alles aan zieh zelven, aan hunne eigene Industrie,, en niets aan
het Gouvernement verschuldigd waren, en d a t de tijden die aan
het herstel van ons gezag op Borneo’s Westkust waren voorafge-
gaan, duidelijk geleerd hadden dat zij de bescherming niet be-
hoefden, die wij hun zoo duur verkoopen wilden. Onze vorderin-
gen op een tydstip toen zij er in geslaagd waren, zieh aan de
lasten hun vroeger door de inlandsche vorsten opgelegd, schier
geheel te onttrekken, zouden zelfs bij de meeste voorzigligheid en
gematigdheid slechts wrevel hebben kunnen wekken; hoe veel te
meer moesten zij dan niet daartoe door de onverstandige handelin-
gen der beeren Müller en Prediger getergd zijn 1). Daarbij komt
nog dat de belasting van het hoofdgeld zelve aan meer dan eene
bedenking onderhevig is. Zij is ongelijk drukkend, daar zij eene
opbrengst van gelijk bedrag van allen eischt, ofschoon de nieuwe-
lingen doorgaans volstrekt onvermogend zijn en hun arbeid in den
aanvang slechts karig wordt beloond 2); zij kan ook bij den besten
wil niet altijd regelmatig betaald worden, dewijl in de mijndistric-
ten het ongemunt product schier het eenig representatief is 3).
’t Was dus wel niet mogelijk dat de Chinezen een groot gevoel van
verpligting jegens het Gouvernement zou bezielen; maar het was
even weinig te verwachten dat zij zieh uit rrees onderwerpen
zouden, wanneer zij acht gaven op de zwakheid en den eilen-
digen staat onzer gar'nizoenen, of zieh de belagchelijke toonee-
len herinnerden van den kleinen oorlog tusschen twee residenten,
waarvan zij getuigen geweest waren.
') Vgl. hier Muntinghe, bl. 191.
!) Zie D. I , bl. 813, 340.
s) Vgl. Muntinghe, bl. 193, 194.