
1828. aan den Pangeran Adi Nata Krama, d ie , onder zijn ontuiddeilijk
toezigt en met den titel van Panembahan Nata Krama, het bestuur
over Mampawa zou voeren (art. 8). Verder beloofde de Sultan den
handel en den landbouw in Mampawa te bevorderen en geen ander
zout dan van Java toe te laten (art. 9 ) ; het koppensnellen der
Dajaks te verbieden en de Dajaksche kampongs Sangking en Sem-
b a ja , die door den overleden S u lta n , bij eene mij niet bekende
overeenkomst, aan het Gouvernement waren afgestaan, onder het
regtstreeksch beheer van den Nederlandschen gezaghebber te doen
verblijven (art. 1 0 ) ; geene nederzetting van vreemdelingen zonder
verlof van het Gouvernement te Mampawa toe te laten (art. 1 1 );
en wettigen koers aldaar te geven aan alle door het Gouvernement
gangbaar verklaarde muntspecien (art. 12). De overige
artikelen verklaarden alle vroegere overeenkomsten met Mampawa
vervallen (art. 1 3 ) , stelden de erven van Sultan Zeinoe’l-abedin
vrij van eene schuld van / ' l l , 2 8 4 , die het Gouvernement van hen
te vorderen had (art. 1 4 ) , en bepaalden dat he t geheele contract
aan de goedkeuring van den Commissaris-Generaal zou onderworpen
worden (art. IS ) !).
De nieuwe Panembahan was een jongere broeder van den overleden
Sultan , in 17 8 2 uit eene andere moeder geboren, en had
aanvankelijk den titel van Goesti Amir en sedert 1813 dien van
Pangeran Adi Nata Krama gevoerd, hem door Sultan Kasim van
Pontianak geschonken. Bij de aanvaarding der regering nam hij
den naam aan van Omar Kamaroe’d-d in ; van 1 8 3 7 tot 18S1 woonde
hij in de bovenlanden, terwijl hij in 18S3 te Mampawa overleed.
Hij werd alstoen opgevolgd door zijnen zoon Goesti Abdoe’l-moe-
m in , geboren in 1800, en in 18 4S, onder den titel van Pangeran
Daeng, als troonsopvolger erkend, gelijk hij werkelijk in 18 5 4 zijn
vader onder den naam van Panembahan Moemin Nata Djaja Koe-
soema heeft vervangen 2).
Bij de nieuwe regeling der zaken van Mampawa, die, zooals reeds
vroeger werd opgemerkt 2) , aan de bezuiniging werd dienstbaar
gemaakt, werd het garnizoen geheel teruggetrokken en het fort aan
verval prijs gegeven, terwijl er de belangen van het Gouvernement,
in plaats van aan een assistent-resident, slechts aan een inlandsch
*) Off. Stukk. HS., bl. 381—385; vgl. Verwikk., bl. 282, 284.
*) Wilier t. a. p., bl. 552, 560, en vooralin den bijgevoegden stamboom.
s) Zie boven, bl. 440.
gezaghebber werden toevertrouwd, waartoe de keus viel op Sjerief 1828.
Mohammed, een zoon van Sultan Abdoe’r-rahman van Pontianak x).
Van nu af verliest onze vestiging te Mampawa alle beleekenis, en
in het vervolg dezer geschiedenis zal het naauwelijks meer vermeld
worden. Bij eene instructie voor den gezaghebber, den 1 0 den December
18 3 2 vastgesteld, werd hem de inning aller inkomsten van
het Gouvernement opgedragen, terwijl hem verboden werd eenige
uitgave te doen zonder magtiging van den resident. Verder werd
hij belast met de zorg voor eene goede politie en gemagtigd om
straffen op te leggen, mits niet zwaarder dan 30 rottingslagen en
acht dagen gevangenis. Misdrijven die zwaardere straf vereischten,
moesten gebragt worden voor den landraad te Mampawa, uit de
voornaamste rijksgrooten zamengesteld, die straffen tot het bedrag
van 50 rottingslagen en drie maanden gevangenis mogt opleggen.
Nog zwaardere straffen mogten alleen worden toegepast met voor-
kennis van den re s id e n t, die a lsd an , naar bevind van z ak en , 6f
zelf naar Mampawa zou komen om den landraad te p resideren, of
den landraad tot toepassing eener zwaardere stra f magtigen, 6f
eindelijk de opzending der misdadigers en getuigen naar Pontianak
gelasten zou. In civiele zaken zou de gezaghebber slechts mögen
beslissen waar het sommen gold beneden de / 2 0 . Gewigtiger zaken
moesten voor den landraad gebragt', twijfelachtige aan het oor-
deel van den resident onderworpen worden. Over de Ghinezen te
Mampawa en de Dajaksche kampongs die aan het Gouvernement
waren afgestaan, zou hij regtstreeks en zonder tusschenkomst van
den Panembahan het gezag voeren 2).
Eene tweede verandering in de regering had in het jaar 1828
plaats in Tajan, waar met den dood van den Pangeran Ratoe
Soema-negara 2) de mannelijke erflijn der vorsten uitstierf. Op
verzoek der bevolking benoemde de heer Gronovius den Pangeran
Merta Djaja Koesoema tot zijn opvolger, onder den titel van Panembahan.
De nieuwe vorst nam den naam aan van Mangkoe-
negara Soeria Koesoema en sloot den 8 sten November met den
resident een contract, dat waarschijnlijk in vele punten slechts
4) Almanak voor N. I. v. 1829, bl. 53.
*) Off. Stukk. HS., bl. 382—384.
3) Waarschijnlijk is hij dezelfde als de vroeger meermalen vermelde
Goesti Mekka, en was hem de in den tekst vermelde titel verleend bij het
in 1822 met Tajan gesloten verdrag. Zie boven bl. 68, 125, 135.