
1834. sampan in de bosschen gevlugt waren, dien morgen Soengei Raja
verlaten hadden otn hem hetzelfde verzoek te doen; en in wedr-
wil van het daardoor veroorzaakte oponthoud, besloot hij ook hun
zijne goede diensten te bewijzen. Den 1 5 de“ Mei had de Stamford
de plaats zijner bestemming bereikt 1).
»Deze expeditie,” zegt de heer E arl, »was uit een geldelijk oog-
» p unt volkomen geslaagd; maar in stede dat zij tot een onafge-
» broken verkeer tusschen Singapoera en westelijk Borneo zou ge-
» leid h eb b en , bewezen de omstandigheden van mijn verblijf ter
» kust maar al te duidelijk, dat, ten gevolge van de ijverzucht der
» Hollandsche autorite iten, zulk een verkeer niet met eer en voor-
» deel voor de betrokken partijen kon worden voortgezet. De ver-
» drielelijkheden waaraan ik onderworpen w e rd , waren zoo g ro o t,
» dat i k , de rivier van Sambas naauwelijks ingevaren, op het punt
» stond om naar Singapoera terug te keeren , en daarvan slechts
»werd teruggehouden door het groot verlies, ’t welk dit aan mijne
» committenten zou berokkend hebben. Van het oogenblik der in-
» vaart tot aan mijne komst te Sambas werd de schooner onophou-
» delijk of door den resident zelven 6f door de bemanning der
» kruispraauwen gadegeslagen, en na 14 dagen vertoevens voör de
» stad werd hij door den resident in persoon (wel is waar onder
» vele verontschuldigingen) onderzocht, ten einde de beleedigende
» achterdocht der Maleische opiumpachters te gemoet te komen. Dit
» hinderde mij te meer, daar ik van het eerste oogenblik gewenscht
» had dat een tolbeambte aan boord zou k om en , hetgeen mij voor
» deze bespieding zou hebben gevrijwaard, die nog ondragelijker werd
» door de pogingen om ze te verbergen. Het bezoek van den re-
» sident te Sinkawang gedurende mijne afwezigheid op de Lomboekoet-
» an-eilanden had klaarblijkelijk geene welwillende bedoelingen, en
» waarschijnlijk had hij berouw over de mij verleende vergunning.
» De zonderlinge besluiteloosheid door dien ambtenaar aan den dag
»gelegd, had voor de onderneming noodlottig kunnen worden ; de
» loop der omstandigheden bragt echter mede dat zij die veeleer
»’ begunstigde. Ik geloof dat hij persoonlijk mijne belangen niet
» vijandig w a s , en d a t , wanneer hij in strijd daarmede handelde,
» zulks of op de aansporing van anderen, of u it vrees voor het on-
» genoegen van het Opperbesluur geschiedde 2).”
‘) Earl, p. 278—305.
!) Earl, p. 305—307.
De gebeurtenissen die ik hier uitvoerig verliaald heb, kunnen 1834.
ons leeren dat de nieuwe bepalingen omtrent den handel het doel
om de Chinezen op Borneo’s Westkust met het Hollandsch gezag
te bevredigen, gemist hadden, en dat onder anderen vorm dezelf-
de zwarigheden terugkeerden , die tot de vroegere onlusten hadden
aanleiding gegeven. Slechts eene geheele openstelling aller havens
, met opheffing van alle belemmeringen in den aanvoer van
krijgsbehoeften, zout en vooral opium, zou vermoedelijk tot de
gewenschte uitkomst kunnen leiden. De Chinezen zouden , door
het vrije verkeer tot ontwikkeling hunner nijverheid geprikkeld,
hunne welvaart ongetwijfeld zien rijz e n , en de eisch eener ma-
tige direkte belasting zou waarschijnlijk alsdan geene bijzondere
zwarigheid ontmoeten. Ik kan echter niet onlveinzen dat die vrij-
heid door de hebzucht zou misbruikt worden om aan de ver-
derfelijke zucht der Chinezen naar opium op de ruimste schaal
te voldoen.
De opiumpachters te Pontianak hadden niet zoodra van de
verhaalde gebeurtenis kennis gekregen, of zij zonden een verzoek
aan de hooge regering te Batavia om alien handel met
Sinkawang ten strengste te verbieden. Het gevolg was dat
de residenten ter Westkust werden aangeschreven, de bestaande
verbodsbepalingen met de grootste strengheid te handhaven en
dat zieh geene Britsche schepen meer op Borneo’s Westkust ver-
toonden x).
Omstreeks dezen tijd werd ook de vrijverklaring der havens van
Sambas en Pontianak door een nieuwen maatregel weder ten halve
ingetrokken. Tot wering der Britsche lijnwaden, in het belang der
Nederlandsche nijverheid , bepaalde de Gouverneur-Generaal, bij be-
sluit van 1 4 November 1 8 3 4 , dat de e e r s t e invoer van wollen en
katoenen stoffen bewesten de Kaap de Goede Hoop vervaardigd, alleen
zou mögen geschieden te Batavia , Samarang en Soerabaja; dat zij
in de overige havens van Nederlandsch Indie niet mogten worden
aangebragt, dan met het bewijs dat zij eerst in eene dier drie havens
in- en van daar weder uitgevoerd w a ren ; en dat door dit-nieuwe
besluit ook uitdrukkelijk gewijzigd was dat van 18 Februarij 1 8 3 3 ,
zoodat te Sambas en Pontianak geene wollen en katoenen goederen
bewesten de Kaap vervaardigd, mogten worden ingevoerd, dan op