
onder den invloed stellen van weldadige geesten, die de hemellig-
chamen, de bergen, de stroomen, de lucht enz. bewonen, zoodat
de menschen van alle zijden door Djewata’s omringd zijn , die hemel
en aarde vervullen, maar dat de geesten van de beide groote lichten
des hemels, inzonderheid die van de alles koesterende en alle
leven wekkende z o n , onder die allen de eerste plaats innemen.
Onder de opperste leiding van Pangatoe besluren deze geesten de
krachten der natuur tot nut en heil der menschen, ofschoon zij
ook hunne verkeerdheden en verwaarloozing van den wil en dienst
der goden door het toezenden van rampen en ziekten straffen,
naar de voorschriften der hoogste regtvaardigheid. Zij vereeren
deze godheden door gebeden en offeranden, doch slechts naar aan-
leiding van bijzondere omstandigheden, terwijl het hoofd van den
slam daarbij als priester voorgaat *). Het weinige dat de heer van
Lijnden van de godsdienst der Dajaks berigt, stemt hiermede vol-
komen overeen; hij voegt er alleen nog bij dat zij de Djewata’s
ook bij het afleggen van eeden aanroepen 2).
De namen en rangorde der voornaamste Djewata’s schijnen bij
de verschillende stammen nog al te verschiffen. Dit althans moet
men aannemen , zoo men de berigten van de heeren Groll en von
Kessel met die van den heer G. Müller in overeenstemming brengen
wil. Terwijl deze laatste op de Dajaks in het gebied van Sambas
belrekking h eb b en , spreken de beide andere schrijvers van de Dajaks
in het gebied der Kapoeas, inzonderheid van die in L ao d ak ,
Sangouw en aan de Katoengouw-rivier. Deze geven, zoo het schijnt,
alleen aan de hoogste godheid, die met Pangatoe overeenkomt, den
naam van Djewata, die den bijzonderen n a am , waardoor zij toch
waarschijnlijk vroeger onderscheiden werd , geheel schijnt verdron-
gen te hebben. Djewata heeft geene vaste woonplaats, maar is
overal tegenwoordig; bij is almagtig en door zijnen wil bestaat al
’) Een eigenlijke priesterstand wordt bij de Dajaks nergens gevonden,
tenzij men de bilians en bazirs bij de Bejadjoe’s, de manangs bij de .Zee-
Dajaks, en de doekoens onder de Dajaks der Westkust, wegens de be-
trekking waarin zij tot de geesten staan, als zoodanig mögt willen aamnerken.
Wel is waar spreken de heeren Becker en Hupe, bij hunne beschrijving
van de godsdienstplegtigheden der Dajaks, dikwijls van // priesters,” maar
men heeft daarbij , volgens de uitdrukkelijke getuigenis van Schwaner B . ,
I , bl. 185, slechts aan eenige oude en ondervindingrijke leden van den
stam te denken, die bij de gewijde plegtigheden voorgaan,
5) Yan Lijnden N. T., bl. 598.
het geschapene. Door hem werd Panita met de schepping van hemel
en a a rd e , Panampa met die van het li c h t , Pajadjoe met die der
menschen belast. Pagingoh zorgt voor het onderhoud der menschen
en Paniring geleidt hen door het leven ; doch deze beide laatste
godheden worden niet altijd behoorlijk onderscheiden en vaak met
elkander verward. De Dajaks schijnen zieh Paniring als eene on-
eindig deelbare persoonlijkheid voor te stellen, daar hij de geleigeest
is van ieder bijzouder mensch, dien hij verlaat bij den dood. De
zedelijke strijd in den mensch heeft zieh voor de Dajaks verper-
soonlijkt in twee geesten , die zij Pagira en Panadoe noemen , van
welke de eerste den mensch steeds tot goede handelingen aanspoort,
de laatste hem tot kwade verleidt. Men beweert dat de Dajaks
van de Melawi en Seberoeang geene andere godheden, dan deze
geesten des goeds en des kwaads erkennen. Maar behalve de ge-
noemde vereeren de Dajaks doorgaans een aantal geesten of goden
van minderen r a n g , die 6f over zekere plaatsen , öf over zekere
handelingen heerschappij voeren, en onder welke vooral Poelan Kana,
dien zij bij den rijstbouw aanroepen, eene eerste plaats b ekleedt1).
Bij de natuurvergoding blijven de weldadige en verderfelijke
natuurkrachten vijandig en onverzoend tegen elkander overstaan,
en hieruit wordt doorgaans een meer of min volkomen dualismus
geboren, dat zieh bij de Dajaks niet enkel in de onderscheiding
van een goeden en kwaden geest in den mensch a fdrukt, maar
ook in het geloof aan een groot aantal booze ge e sten, die onder
den bijzonderen naam van hantoes bekend z ijn , maar in het al-
gemeen onder de godheden van lageren rang worden gerangschikt.
Aan hun hoofd schijn t zekere Boedjang Brani te s ta a n , en hun
voorname streven is den mensch zooveel mogelijk te kwellen, im-
mers voor zoover de weldadige magt der hoogere godheden hun
dit vergunnen wil. Inzonderheid worden affe ziekten en kwalen,
zooals koortsen en kinderziekte, aan deze hantoes toegeschreven,
en wij hebben reeds vroeger opgemerkt dat de geneeskunst der
Dajaks zieh schier geheel opiost in het bezigen van middelen om
hen van de kranken te verdrijven. Deze hantoes schijnen zieh
vooral op de bergen en bij de graven op te houden, en de vrees
der Dajaks voor hen is zoo groot, dat zij vaak ook door de groot-
ste belooningen niet te bewegen zijn om de hoogere bergen te
’) Von Kessel, bl. 189, 190, Groll op van Lijnden N. T . , bl. 598.
20*