
1822. kanten door hem ingewonnen berigten stelden hem tevens in Staat
om over de algemeene belangen der Westkust en onzer nederzet-
tingen aldaar le oordeelen en bepaalde voorstellen aan het Gouvernement
te d oen, ten einde ons gezag te bevestigen en onze inkomsten
te verbeteren. Hij oordeelde dat de nieuwe contracten gesloten en de
reeds bestaande aangevuld moesten worden in dien g e e s t, dat het
alle ontwikkeling doodend despotisme der Maleijers gefnuikt werd
en het Gouvernement regtstreekscheu invloed kreeg op de Dajaksche
bevolking, die tot hare beschaving en de bevordering van cultures
en andere takken van nijverheid zou worden aangewend. Vooral
zou hieraan kunnen bevorderlijk zijn de door den Sultan van Sam-
bas onder zekere voorwaarden aangeboden afstand van het district
L a ra h , d a t, naar de ingewonnen berigten, eene bevolking van om-
streeks 1 0 ,0 0 0 Dajaks moest bevatten. Elders zou men kunnen
beproeven aan de industrie der inlanders althans eenige leiding te
geven en haar door voorschollen aan te moedigen. De geschiktheid
van den alluvialen grond voor de natte rijsteelt en van de hoogere
gronden voor de k u llu u r van k o fß j, peper en kaloen was door de
enkele pogingen, vroeger en later op sommige punten in het werk
g e s te ld , volkomen bewezen. Ook de suiker door de Cbinezen
längs de boorden der Pontianak-rivier geteeld, w a s , ofschoon met
ellendige molens, zonder buffels, bewerkt, van uitstekende hoeda-
nigheid. De w a s , welker inzameling thans aan de ongelukkige
Dajaks uilhoofde van de knevelarij der vorsten en grooten geene
voordeelen verschafte, zou, wegens de verbazende roenigte der b ije n ,
bij scheepsladingen uit de binnenlanden worden aangevoerd, zoodra
de inboorling zeker kon zijn van zijne moeile beloond te zien. Op
gelijke wijze zou längs de kusten en op de naburige eilanden de inzameling
van k a r e t, trip an g , agar-agar en vogelnestjes bij eenige
aanmoediging aanzienlijk worden uitgebreid. Door de Dajaks te be-
schaven en tot den arbeid op te leiden , zou men consumtie en
productie eveuzeer doen toenemen , en de handel zou allengs eene
uitgestrektheid verkrijgen, dien hij nimmer had erlangd of kunnen
erlangen tijdens de belemmerende en de nijverheid verstikkende
voorschriften der Compagnie hier van kracht waren, of se d e rt,
na het opbreken harer kantoren, aan de willekeur der vorsten vrij
spei was gelaten *).
*) Tobias HS., bl. 62, 63, 82, 83, 87—90, 94.
Dit was echter alleen niet genoeg; tot verlevendiging van den 1822.
handel was vooral ook de wegneming van belemmeringen, door onze
eigene inrigtingen veroorzaakt, noodzakelijk. Daartoe vereenigde zieh
de Commissaris met de voorstellen van den heer Muntinghe tot
afschaffing van het zoulmonopolie en tot verligting van het be-
zwaar voor de inlanders uit de wijze van heffing der in- en uit-
gaande regten en daarmede verbonden formaliteiten geboren. De
afschaffing van den uitsluitenden aanvoer van Java-zout door het
Gouvernement zou, naar zijne meening, niet slechts gering verlie
s, gelijk de Commissaris Roesler beweerd had, maar zelfs stel-
lig voordeel opleveren, daar de vochtigheid en modderachtigheid
van den grond op Borneo gedurige herstelling aan de pakhuizen
noodzakeüjk maakte en groote hoeveelheden zout deed bederven,
en bovendien de kosten van in- en overscheping, door den heer
Roesler op 7 gülden de kojang berekend , inderdaad veel meer be-
droegen. Ook moest men n i e t , gelijk de heer Roesler gedaan had,
den prijs waarop het zout aan het Gouvernement te staan kwam,
buiten de administratie-kosten op ongeveer 7 gülden de kojang gesteld,
tot grondslag der berekening nemen , maar den verkoopprijs
ten bedrage van ongeveer f 5 0 , dewijl de winslen hierop verkre-
gen blijven zouden, ook in geval het Gouvernement van zijn mo-
nopolie afzag en den handel in Java-zout op Borneo aan de vrije
concurrentie overliet. Hij meende het dus als eene uitgemaaktc
zaak te mögen beschouwen d a t, na dit vernieuwd onderzoek, het
bestaande monopolie vervallen zou, ofschoon het d a a rb ij, naar zijn
oordeel, van z e lf s p r a k , dat alle aanvoer van zout anders dan
van J a v a , b. v. door de Siamesche en Chinesche jonken , d i e , dit
artikel alleen of hoofdzakelijk als bailast innemende, het tegen
veel geringer prijzen dan de Javaansche handelaar konden afzetten,
door strenge prohibitieve maatregelen moest geweerd worden. Wat
de beoogde verandering in de wijze van heffing der regten betreft,
verbonden met eene aanmerkelijke vermindering van haar bedrag
die het vermeerderd vertier zou moeten vergoeden, deze was reeds
door den Gouverneur-Generaal gelast en zou, weldra in werking
gebragt, de verwachting der inlandsche handelaren zeker overtreffen.
Deze wijzigingen, gevoegd bij de opbeuring der nijverheid en de
krachtige wering van den zeeroof, zouden weihaast, dus meende de
heer Tobias, aan den handel eene geheel andere gedaante geven.
Te gelijker tijd echter gaf hij zijne overtuiging te k e n n e n , door