
hunne hartstogt voor dobbelspel en hanengevechten en door hunne
liederlijke levenswijze geheel te gronde *). ’t Is een karakteristieke
bijdrage tot de kennis van dezen Maleischen adel, dat voor weinige
jaren een neef van den Sultan van Pontianak voor het geregtshof
te Serawak te regt stond, omdat hij van Singapoera derwaarts was
gekomen zonder zijn overtogt te betalen, en aan de vrouw van ze-
keren Intje N a im , ten wiens huize hij eenigen tijd had doorge-,
b ragt, zoo hij voorgaf bij wijze van g r a p , een gouden armband
ontstolen had. Het hof oordeelde dat h i j , zijne hooge geboorte in
aanmerking genomen, genoeg gestraft was door het verlies van eer
en goeden n a am , en verordende alleen dat hij zou opgesloten blij-
ven tot zieh de gelegenheid voordeed om hem terug te zenden naar
de plaats vanwaar hij gekomen was 2).
Ofschoon men ten onzent gewoon is het gezag van Oostersche
vorslen als absoluut te beschouwen, kan men het op Borneo, zelfs
afgezien van hunne verhouding tot het Nederlandsch gezag, in geenen
deele zoo noemen. Alleen Pontianak, en in de laatste jaren Sekadouw,
vormen hierop eene uitzondering. In Sambas maakten van ouds
de zestien voornaamsle hoofden, met inbegrip van den Sultan zeh
v e n , die slechts als p r i m u s i n t e r p a r e s werd aangemerkt,
het wetgevend ligehaam uit, aan welks beoordeeling en toestemming
alle zaken moesten onderworpen worden. Op den Sultan volgden in
rang 6 Mantri-Radja’s of Staatsdienaars met den titel van Pangeran,
t. w. de Pangeran Bandhara, thesaurier of eerste rijksbeslierder
(doorgaans een van de broeders des S u ltan s), de Pangeran Pakoe
Negara of tweede rijksbestie rder, de Pangeran Tommenggong of
opperveldheer, de Pangerans Soema Laga en Soema di Laga onder-
bevelhebbers, en de Pangeran Laksamana of vlootvoogd 3). Voorts
behoorden tot dezen regeringsraad vier Orang-kaja’s of Mantri-Hoe-
loebalangs, die zooveel als luitenants van den vorst zijn voor ver-
schillende regeringsaangelegenheden, en vier Riai’s, ook Atsal-negri of
oorspronkelijke hoofden des lauds genoemd, de eigenlijke vertegen-
*) Maleijers enz., bl. 228.
s) Keppel M., II, bl. 24.
8) Francis, bl. 16, 17. Yolgens eene verordening, vastgesteld bij publi-
catie van den Assistent-resident van 11 Julij 1881, werd het getal der Pangerans
verminderd tot vier, zoodat de Pangeran Pakoe Negara en de Pangeran
Soema Laga vervielen, en hunne plaats werd ingenomen door twee
hoofden met den titel van Kiai Maas.
woordigers der bevolking. De laatste plaats werd ingenomen door
den Imam of hoofdpriester, met de leiding der geestelijke aangele-
genheden belast 1). De hadji’s en priesters (kaums) woonden ter
hoofdplaats bij elkander in eene bijzondere kampong; de overige
kampongs, Bantilan oeloe, Saberang of Bantilan tenggah en Ban-
tilan ilir genoemd, alsmede de dalem of het vorstelijk p a le is ,
dat met zijne onderhoorigheden mede eene kampong vormt, ston-
den onder de vier Kiai’s , welke naar het schijnt door de vrije
ingezetenen gekozen werden. De plattelands dessa’s stonden onder
Pembakals of dorpshoofden, door de bewoners zelten gekozen,
maar onder goedkeuring der rijksgrooten aan welke de bevolking
heerendiensten verschuldigd w a s, voor welker regeling en
behoorlijke volbrenging zij moesten zorg dragen. Aan andere Pembakals,
door de rijksgrooten en de leden der vorstelijke familien aan
wie Dajaks als apanagie waren toegewezen, zelven aangesleld , was
de zorg voor de heffingen onder dit deel der bevolking toevertrouwd,
zonder dat zij zieh met de inwendige aangelegenheden der gemeen-
ten bemoeiden. De Sultan was weinig meer dan de voorzilter van
den regeringsraad, en zelfs de keuze van zijn opvolger onder zijne
kinderen of broeders moest in overleg met dezen vastgesteld en
speciaal door de vier Kiai’s goedgekeurd worden. Maar regtstreeks
ondergeschikt aan den Sultan, en tot het bewijzen van heerendiensten
of het betalen van belastingen aan hem persoonlijk verpligt,
waren alle Anak-soengei of Dajaks die niet onder het gezag van
bijzondere rijksgrooten of leden van he t vorstelijk geslacht waren
gesteld. Zoo waren vier dessa’s bijzonder aangewezen om bij beur-
len het noodig personeel te leveren , d a t , onder toezigt van den
Kiai Dalem, voor de bewaking en het onderhoud van het paleis en
zijne rin gm u ren , het luiden der klok en het halen van water en
f) Francis, t. a. p. Volgens de regeling van 11 Julij 1831 waren twee
priesters leden van het regeringsligchaam, de Imam Toewa en Imara
Moeda, zoodat het, met inbegrip van den Sultan, 17 leden telde. Er wordt
daar ook nog gewaagd van eene vroeger bestaan hebbende betrekking van
Datoe Bandar (waarschijnlijk hetzelfde als Sjahbandar, d. i. havenmeester),
die het gezag had over de handelaren en vreemdelingen; doch dezelfde regeling
bepaalt, dat, daar deze post vervallen was, voortaan alle handelaren
zouden geacht worden te behooren tot de kampong, waarin zij geves-
tigd waren, terwijl de werkelijke vreemdelingen, slechts tijdelijk te Sambas
vertoevende, zouden staan onder het toezigt van ’s Gouvernements onder-
collccteur der regten.