
1822. han Soeria-ning-rat, die tevens in het Matansche rijk den post van
rijksbestuurder bekleedde. Deze Panembahan was een man van een
aangenaam en schrander voorkomen, met een doordringenden blik,
een witten baard, een gezet ligchaam en zeer beschaafde manieren, —
een waardig Jeerling van Sultan Kasim, wiens vriend hij was ge-
weest. Bij twee wettige vrouwen en eenige bijwijven had hij een
veertigtal kinderen verwekt, waarvan nog acht in leven waren.
Zijne kleeding — half Boegineesch, half Arabisch, — bestond uit
een kort chitzen kamizool met wijde mouwen, een gordel van Chi-
nesche zijde, een korte broek van wit linnen ofgestreepte Boeginesche
stof, en soms een Boegineschen sarong. E'en Boegineesch van riet
gevlochten mutsje bedekte het kaalgeschoren hoofd, de voeten waren
ongeschoeid, met kris of dolk was hij zelden gewapend. Wanneerhij
zieh naar de moskee begaf, droeg hij pantoffels en een langen mantel
van groene of blaauwe stof. De voornaamste rijksgrooten en mede-
helpers in het bestuur waren des1 Panembahans broeders, Pangeran
Depati en Pangeran Anom, van welke de eerste om zijne kennis en
schranderheid, de andere om zijn spaarzaam overleg werd geprezen.
Onder den Panembahan van Simpang stonden in Matan twee
rijksbestuurders van minderen rang: de Pangeran Djaga di Laga,
lid van het vorstelijk geslacht en bevelhebbei der hoofdplaats Ka-
joeng, en de Pangeran Daeng Tjelah, een Boeginees, gelijk reeds
zijn titel aanduidt, die met eene halve zuster van den Sultan was
gehuwd, en afstamde van dien Daeng Marewa, dien wij vroeger als den
wapenbroeder van Daeng Menambon leerden kennen # Deze doorslepen
Boeginees genoot het bijzondere vertrouwen des Sultans en wist
zieh daardoor in zijnen post te handhaven, niettegenstaande hij in
rang beneden onderscheidene andere Pangerans stond. De Sultan
raadpleegde met den Panembahan en de beide andere njksbestuur-
ders over alle belangrijke aangelegenheden, en had vooral voor het
oordeel van den eerstgenoemde grooten eerbied.
Onder de overige rijksgrooten en leden van het vorstelijk gezin
hebben wij Pangeran Adi Mangkoe-rat reeds genoeg leeren kennen.
Zijn broeder Pangeran Tjakra was sedert 18 1 7 de bestuurder van
het landschap Kandawangan, toenmaals den hoofdzetel der zeeroo-
verij in deze streken 2).
Zie D. I , bl. 239 vv.
2) G. Muller, bl. 274—277, 306—312. Vgl. D. I , bl. 118, 359, 360.
Den 1 6 den November voer de heer Muller met de praauwen van 1822.
Radja Akil de rivier van Simpang o p , terwijl de Emma koers
zette naar de bogt van Sukkadana. Onze afgevaardigde had Oewan
H a s an , den meergemelden halven broeder van den Sultan van
Pontianak, vooruitgezonden , om den Panembahan van Simpang te
begroeten en hem van de komst des gezantschaps te verwittigen.
Diensvolgens kwam hem aan den mond der rivier eene boot met
inlandsche hoofden verwelkomen, en toen hij tot nabij de hoofdplaats
genaderd w a s , kwam hem andermaal eene praauw met den
broeder des Panembahans te gemoet. »De vorst zelf”, zegt de heer
Muller, »toonde bij mijne aankomst dat hij vreemdelingen goed
»wist te ontvangen. Na wederzijdsche pligtplegingen, bood hij mij
»de hand a an , om mij naar zijne audientie-zaal te geleiden. Wij
»gingen langzaam en met afgemeten tred naar de achterzijde van
»het v e rtre k , dat met matten en tapijten bekleed was. Daar ge-
»komen keerde hij zieh met eene waardige houding naar ons
» to e , maakte op Europesche wijze eene buiging en wees ons onze
»plaatsen a a n , waarop wij gingen zitten. Om aan deze ceremonie
»meer luister bij te zetten, waren de hoofden en aanzienlijken om
»hem verzameld en een aantal nieuwsgierigen omringde het open-
» staande huis. De Panembahan nam met veel bevalligheid de ge-
»loofsbrieven a a n , welke ik hem ter hand stelde , daarop reikte
»hij ze aan zijn broeder Pangeran Depati o ve r, die opstaande, na
»met hand en mond een teeken van eerbied gemaakt te h eb b en ,
»ze overluid en duidelijk voor alien voorlas.”
Des anderendaags bragt de Panembahan onzen afgevaardigde een
tegenbezoek, en wist het gesprek zöö te leiden , dat hij omtrent
de bedoelingen van het Gouvernement en hetgeen hij te hopen of
Omtrent de titels in de rijken van Simpang en Matan zegt de beer Müller
, bl. 274, dat de Sultan en Panembahan //Enkd ” in plaats van //Toewankoe”
genoemd worden, de wettige vrouwen uit vorstelijk bloed den naam van
Eatoe dragen, de zonen van wettige vrouwen eerst Oeti en na het vijfde
of zesde jaar Goesti genoemd worden, terwijl zij op hun veertiende jaar den
titel van Baden, op hun twintigste dien van Pangeran ontvangen; dat de
titel der zonen van bijzitten van den wil der vorsten afhangt, ofschoon zij,
tot jaren van onderscheid körnende, ten minste den rang van Eaden erlangen;
dat de dochters eener wettige vrouw Oetin heeten, doch wanneer zij
in het huwelijk treden den rang erlangen van Kaden, Pangeran of Eatoe,
den laatsten alleen, zoo hun eehtgenoot een regerend vorst is; en dat de
dochters van bijwijven, naar gelang van den rang der moeder, Njai of
Maas worden genoemd.