
1822. van hunne overtollige rijst ontlast w a re n , was het aan den geringen
man geoorloofd handel le drijven. Deze verkocht dan
zijne waren op krediet en moest soms jaren lang naar zijn geld
wachten, en daar de wet hem geen middel tot vervolging zijner
schuldenaars verleende, was hij dikwijls ten laatste verpligt zijne
schuldbekentenissen voor de helft of een vierde van het bedrag
aan den Penggawa te verkoopen, die alsdan den schuldenaar op-
pakte en soms met 1 0 0 0 pCent winst te Pontianak als slaaf verkocht
i).
Aan dezen rampzaligen toestand, waarbij de welvaart des lands
in de kiem verstikt w e rd , moest de nieuwe regeling een einde
rnaken, die de heer Tobias reeds tijdens zijn eerste verblijf op Borneo
had onlworpen. Zij was echter niet minder bestemd om de
rijkdommen van Landaks bodem ten behoeve van het Nederlandsch
gezag te exploiteren. Om voor deze belangen te waken, wilde hij
hie r op nieuw een klein garnizoen en een ambtenaar plaatsen, en
het behoorde ook tot de taak van den heer Gronovius, deze maat-
regelen voor te bereiden door eene kaserne, tevens tot woonhuis voor
den ambtenaar bestemd, te doen opslaan. Hij koos daartoe, als het
meest geschikt, de plaats der vorige, tegenover de woning van
den vorst 2).
Den 2 2 sten September had de heer Gronovius zijne taak volbragt
en kon hij zijn rapport aan den Commissaris inzenden; daarop
maakle hij zieh gereed tot eene tweede reis, door de landen längs de
Kapoeas, die insgelijks strekken moest om naauwkeurige kennis van
deze gewesten te verzamelen, de vorsten omtrent hunne gezindheden
te polsen, en den grond te leggen voor de overeenkoinsten die de
Commissaris met de regenten van Tajan, Sangouw, Sekadouwen Sin-
tang wenschte te sluiten. Inzonderheid was hem opgedragen te onder-
zoeken, welk regt het voormalige rijk van Sukkadana op die binnen-
landsche staatjes had gehad, da a r.m en wenschte den weg voor de
onderhandelingen, waarvan sommige vorsten zieh vrij afkeerig betoond
hadden, te effenen, door hun het Gouvernement als den erfgenaam
der regten van Bantam op Sukkadana te doen kennen 3). Onge-
lukkig kon zieh de heer Gronovius omtrent dit punt geene andere
inlichtingen verschaffen, dan die vervat zijn in eenige onzekere
ä) Gronovius, bl. 340, 342, 343.
2) Gronovius HS., bl. 20.
s) Vgl. D. I , bl. 260.
overleveringen, die ik reeds vroeger heb doen kennen *); gelijk 1822.
ook, na een later onderzoek, de heer Hartmann verklären moest,
dat de domheid der inw o n e rs, die naauwelijks wisten dat zij een
grootvader gehad hadden, al zijne pogingen had doen mislukken 2).
Zooveel bleek intusschen den heer Gronovius boven alle tegenspraak,
dat, zoo al ooit Sukkadana eenige Suprematie over deze inlandsche
staten bezeten h ad , hunne regenten zieh reeds sedert vele jaren
van den moederstaat hadden losgescheurd en feitelijk geheel onaf-
hankelijk geworden waren 3).
De heer Gronovius ging de Kapoeas op tot Sintang en verza«
melde aldaar ook nog berigten omtrent de dieper landwaarts gelegen
staatjes, die hij echter eerst in het volgende jaar persoonlijk be-
zocht. De vertooning eener militaire magt op de Westkust en de
beeindiging onzer geschillen met de Chinezen van Mandor schenen
op deze binnenlandsche vorsten een günstigen invloed gehad te
hebben. Zelfs Sangouw, dat vroeger den Commissaris Tobias in
het geheel niet had willen ontvangen 4) , toonde zieh thans han-
delbaar, en het gelukte den heer Gronovius längs den weg van
minzame onderhandeling te verkrijgen , wat slechts met veel moeite
en kosten längs den weg des gewelds zou verkregen zijn. Met Tajan,
Meliouw, Sangouw, Sekadouw en Sintang sloot hij voorloopige con-
tracten, waarbij al deze vorsten het Gouvernement als opperleenheer
erkenden, de opbrengsten d e r pachten en andere inkomsten met
het Gouvernement deelden, de Chinezen in hun rijk onder het
regtstreeksch bestuur van het Nederlandsch gezag plaatsten, zieh
Verbünden de onderlinge oorlogen en het koppensnelien der Dajaks
zooveel mogelijk tegen te gaan, en toetraden tot verschillende maat-
regelen om handel en nijverheid te bevorderen 5). Den 7 den November
voltooide de heer Gronovius te Tajan zijn rapport 6) ,
hetwelk dus den Commissaris zeer kort na zijne terugkomst te
Pontianak in handen kwam.
*) Zie D. 1, 'bl. 182, 188, 191, 264. Vgl. van Lijnden N. T., bf.
625, Tobias, bl. 8.
!) Hartmann HS. II, bl. 5.
s) Gronovius, bl. 355, 356.
4) Zie boven, bl. 106.
e) Off. Stukk. HS., bl. 26, Mijer 1822 en 1823, bl. 178, van Lijnden N. T .,
bl. 633. Vgl. art. 10 van het beneden te vermelden contract met Landak.
Daar al de contracten met de bovenlanden spoedig in onbruik zijn geraakt,
is het niet vreemd dat ik er geene afschriften van heb kunnen bekomen.
e) Gronovius, bl, 356.