
1825. was het teeken tot den algemeenen moord van het gansche reisge-
zelschap; hunne hoofden werden door de Penhengs als zegeteekenen
medegevoerd en waren voor hen het liefste aandeel aan den buit.
De moord van Muller heeft hoogstwaarschijnlijk plaats gehad in het
midden van November 1825 en op 113° 50' 0. L. van Greenwich,
en dus op slechts ruim een halven graad afstands van Soengei Atong,
dat hij bij zijne tweede opvaart der Kapoeas had bereikt. Van de
Javanen die Muller vergezelden, wisten enkelen door de vlugt aan
de algemeene slagting te o ntkomen; doch twee hunner werden ge-
grepen en aan den Sultan van Koetei uitgeleverd, die hen tot hun-
nen dood in slavernij hield. De laatst overgeblevene stierf eerst
voor weinige ja ren , nadat hij langen tijd in eene der moskeeen van
Tongarong de uren des gebeds had geslagen 1).
1826. Op het einde van Februarij of in het begin van Maart 1826 ver-
spreidde zieh op Borneo’s Westkust het g e ru c h t, dat Muller met
bijna zijn gansche gevolg was vermoord. Dit treurige berigt .werd
met dat van Schwaner in strijd. Sadjaring kan de in den tekst aange-
duide aanvoerder der Penhengs geweest zijn en het werk van zijnen slaaf
voltooid hebben.
*) Schwaner T. N. I ., bl. 146—148. Vgl. Blume, bl. 167—171, E.
Müller, bl. 188, 189, von Kessel, bl. 200, 201, Weddik K., bl. 86,
92. De heer Hageman heeft in het «Tijdschrift voor Ind. taal-, land- en
volkenkunde, uitgegeven door het Bat. Gen.” Jaarg. I I , Aflev. V , bl.
487—494, in een opstel, // Iets over den dood van G. Müller” getiteld,
deze verschilfende nog al uiteenloopende verhalen onderling en met eenige
latere MS. aanteekeningen van den heer von Dewall van 1848 en 1849 ver-
geleken, zonder tot een vast resultaat te komen. Mij schijnen de opzette-
lijke en zorgvuldige nasporingen van Schwaner het meeste vertrouwen te
verdienen. Ik moet hier alleen met een woord terugkomen op de plaats
waar Müller vermoord werd. Ik gaf namelijk D. I, bl. 57, te kennen dat
een broDarm der Kapoeas, de Boenga of Bohang geheeten, als de schouw-
plaats van dien moord moet aangemerkt worden. Ik bedoelde daarmede de
rivier die op de kaart van Groll Soengei-Boengan heet en die ik voor de-
zelfde houd met de Boengha, aan welker oevers werkelijk-, volgens von
Kessel, Müller het feven moet verloren hebben. Nu meende ik dat Schwaner
ook denzelfden tak der Kapoeas met de telkens door hem vermelde « Kapoeas
Bohang” bedoelde; doch het is mij later, vooral uit het tweede deel
van zijn //Borneo,” bl. 187 w ., gebleken, dat hij de geheele Kapoeas der
Wester-afdeeling //Kapoeas-Bohang” noemt, in onderscheiding van de //Ka-
poeas-Moeroeng” in het gebied van Banjer-massin. Misschien echter is die
mij duistere bijnaam juist van den genoemden bovenarm af te leiden, en
in allen gevalle maakt de beschouwing der kaart van Groll, vergeleken met
het berigt van von Kessel, dat in dit opzigt met Schwaner in geenerlei
strijd is, het inderdaad waarschijnlijk dat de Boenga of Boengan de schouw-
plaats der in den tekst verhaalde treurige gebeurtenis geweest is.
weldra bevestigd door de aankomst te Sintang van den Javaan Pa« 1826.
rasima ff de eenige van het escorte die vrijheid en leven tevens had
weten te redden. Deze Javaan werd den 8sten Junij verhoord door
den heer Duiters, die in 18 2 4 den heer Goldman als assistent-resident
van Mampawa had vervangen. Noch de plaats noch den tijd
van den moord wist de Javaan naauwkeurig op te geven; de omstan-
digheden van zijn verhaal kwamen echter vrij wel overeen met het-
geen ik hier boven, volgens het naauwkeurig onderzoek van den
heer Schwaner, heb medegedeeld. Aan het moordtooneel was deze
Javaan met een zijner makkers, Ontil genaamd, ontkomen, door in
het water te springen, naar den oever te zwemmen en zieh daar in
de digte bosschen te verbergen. Hier hadden zij wel twintig dagen
rondgezworven, kampende met het vreesselijkst gebrek, totdat zij
eindelijk door eene bende van wel 50 Kajans overvallen waren, die
Ontil hadden gedood en hemzelven als gevangene naar hunne woon-
plaatsen medegesleept. Twee maanden later had Masa lioebak, het
opperhoofd dezer Dajaks, hem voor drie gantangs zout, drie snoeren
kralen en eenige andere snuisterijen verkocht aan zekeren Raden
Soeta te Boenoet, en deze zijn nieuwe heer had hem kort daarna
met aanzienlijke winst weder verkocht aan een doortrekkenden Ma-
leischen koopman, die hem naar Sintang had medegevoerd, van-
waar hij door den civielen en militairen kommandant naar Pon-
tianak was opgezonden. De Javaan Pa-rasima was dus de eerste
vreemdeling die Borneo van het Oosten naar het Westen doorreisde 1).
Deze eerste berigten verspreidden geen licht over de vragen, wie
de eigenlijke bewerker, welke’ de wäre oorzaak van Müllers ramp-
zalig uiteinde geweest was. Ee rst in 1 8 2 8 ging daarover eenig
licht op door het plaatselijk onderzoek door den heer Dalton inge-
steld. Deze schrijver verzekert op de stelligste wijze dat de moord
van Müller moet geweten worden aan den Sultan van Koetei, die
zieh daardoor waarschijnlijk meende te kunnen onttrekken aan de
hem onaangename verpligtingen, die hij zieh door he t met Müller
aangegaan verdrag had opgelegd, en dat het geheele plan tot den
moord beraarnd was door den Sjahbandar Seijid Abd’allah, afkom-
stig van Banjer-massin, dien hij bescbrijft als een grooten booswicht
, maar die het bijzonder vertrouwen des Sultans genoot.
Volgens dezelfde getuigenis had de Sultan al de goederen zoowel