
misgrepen ; u it gebrek aan genoegzame kennis van landen en vol-
ken geboren, verhinderden dat de uitkomsten aan de bedoelingen
beantwoordden, en de oorzaak werden dat de goede weg, tot
schände van den Nederlandschen naatn, door latere gezaghebbers
maar al te zeer verlaten werd.
1818. Het herstel van de betrekkingen der Nederlanders met Borneo’s
Westkust werd door Commissarissen-Generaal, bij besluit van 9
Junij 1 8 1 8 , opgedragen aan den beer J. van Boekholtz *), die zieh
in 18 1 6 van eene zending naar ßanjer-massin, tot overneming van
het bestuur van dit établissement uit banden der Britten en rege-
ling van ons gezag aldaar, onder moeijelyke omstandigheden voortref-
felÿk gekweten had 2). De loffelijke bedoelingen der toenmalige regerin
g worden in een beider daglicht gesteld door de instructie aan
den Commissaris voor de Westkust medegegeven, en waarbij hem
werd opgedragen de Nederlandsche vlag te planten in de landen der
vorsten, die de bescherming van het Ned. Gouvernement hadden
ingeroepen of verder mogten inroepen, de zeeroovers te bestrijden en
u it te roeÿen, den koophandel te bevorderen, ru s t en vrede alorn
te hersteilen, de zwakben tegen roof en moord van de zijde der
sterkeren te beveiligen, en aan de bevriende volken slechts zooda-
nige lasten op te leggen, als geenszins drukkend konden genoemd
worden, e n , volgens hunne eigene erkentenis, door de veiligheid,
die onze bescherming aan personen en eigendommen zou verleenen,
meer dan opgewogen worden zouden 3). £)e benoemde Commissaris
trachtte zieh vöör zijn vertrek zooveel mogelijk met den staat des
lands en de betrekkingen der voormalige Compagnie tot Pontianak
en Sambas bekend te maken ; doch ten gevolge van het Britsche
tusschenbestuur was eene zoodanige verwarring in ’s Gouvernements
archief onstaan, dat geene bescheiden daaromtrent te vinden waren,
en de heer van Boekholtz zelfs onbekend bleef met het contract
door de Compagnie met Sultan Abdoe’r-rahman geslolen 4).
De militaire magt die den Commissaris naar Borneo zou verge-
zellen, werd onder de bevelen gesteld van den majoor MuntiDghe,
en bestond uit ruim 600 man, deels Europeanen, deels Ambone-
zen, benevens de noodige artillerie. Uit deze vrij aanzienhjke magt
1 Mijer 1817 en 1818, bl. 369, van Lijnden T. N. I , bl. 172.
5) Zie Inleiding, bl. lvii, Lvra.
s) Gr. Müller, bl. 217, 218,
*) Tobias, bl. 60, 61,
zouden de voornaamste punten op Borneo’s Westkust van garnizoe* 1818.
nen worden voorzien, terwijl het overschot eene vefdere bestemming
naar Malakka erlangde, werwaarts zieh weinige weken na het vertrek
der expeditie Nederlandsche Commissarissen begeven zouden, otn
ook die bezitting uit handen der Britten over te nemen 1). Een
kapitein van den staf vergezelde de expeditie, met last om bouw-
stoffen te verzamelen voor eene kaart en militaire beschrijving van
Borneo’s Westkust. Het is een opmerkelijk bewijs van de verre-
gaande onkunde, waarin men toen ten aanzien van Borneo ver-
keerde, dat bij het militair département geene kaart van dat eiland,
hoe onvolledig ook, te vinden was, welke deze officier tot grondslag
bij zijne nasporingen leggen kon 2).
De Commissaris, vergezeld van den militairen kommandant, begaf
zieh den 2 6 sten Junij aan boord van Z. M. korvet Eclips, waarop
de kapitein-luitenant ter zee Schrooijenstein bevel voerde, en kwatn
den 1 8 den Julij ten ankër voor de rivier van Pontianak, waar zieh
weldra de geheele expeditie, ingescheept op zeven oorlogsvaartuigen,
vereenigde 3). Men had alras gelegenheid om zieh te overtuigen
dat men op het regte tijdstip gekomen was, om eene poging der
Engelschen tot aanknooping van verstandhouding met Sultan Kasim
en tot afwering van onze vestiging op Borneo’s Westkust te voor-
komen of althans te verijdelen.
Wij hebben gezien dat reeds in 18 1 5 de Britsche agenten Borneo’s
Westkust verlaten hadden, in het vooruitzigt dat de voormalige
Nederlandsche bezittingen, volgens het traktaat van 1 8 1 4 ,
weldra aan het Nederlandsch gezag zouden worden weêrgegeven 4).
De Gouverneur van Benkoelen e c h te r, die zijn vindingrijken geest
uitputte in het bedenken van middelen om de volledige teruggave
onzer bezittingen zooveel mogelijk te belemmeren of te beperken,
trachtte in 1816 Banjer-massin voor de Engelschen te b ehouden,
op grond dat het Nederlandsch établissement aldaar reeds onder het
bestuur van den maarschalk Daendels was inge trokken, en wel op
zoodanigen voet, dat de Sultan, tegen overneming van het fort en
de overige gebouwen, eene geschrevene verklaring zijner onafhan-
kelÿkheid erlangd had. Engeland had d u s , zoo beweerde Raffles,
d) Verwikk., bl. 293, 295; vgl. Mijer 1817 en 1818, bl. 369, 370.
s) Memorie vanden kapiteinaide-de-camp van den Gouv.-Gen. (HS.), bl. 2.
3) Mijer 1817 en 1818, bl. 369, Verwikk., bl. 293, G. Muller, bl. 232.
4) D. I , bl. 385.