
1819. eene gelijke verdeeling aller inkomsten , door den Sultan van land
en volk getrokken (art. 6 ) , gelijk ook van de in- en uitgaande
reg ten , den verkoop of de verpachting van opium , het zoutmono-
poüe j het hoofdgeld der Ghinezen , en alle andere middelen van
in k om sten , die door bet Ned. gezag zouden worden verordend
(art. 7). Na de bepaling d a t , tot aanmoediging van den koop-
b a n d e l, alle tollen en belastingen op goederen van of naar de
bovenlanden vervoerd wordende zullen worden afgeschaft (art. 8 ) ,
verklaart de Sultan zieh bereid al de middelen van inkomsten zon-
der onderscheid te stellen onder het beheer van den civielen gezag-
hebber te Pontianak (art. 9 ) , die verpligt zou zijn hem alle drie
maanden van de ingezamelde gelden eene juiste opgave te doen
(art. 10) en hem omtrent het beheer der inkomsten alle verlangde
inlichtingen te g ev en , onverminderd het regt des Sultans om
z ie h , des v e reisch t, om verdere ophelderingen schriftelijk te wenden
tot den Gouv.-Gen. (art. 11). De regtspraak over Europeanen en
Chinezen behoudt zieh het Nederlandsch gezag uitsluitend voor (art.
1 2 ) , terwijl den Sultan het regt verblijft om over de overige bevol-
king volgens de bestaande wetten regt te spreken (art. 1 3 ), uitgeno-
men in zaken van misdrijf tegen het Ned. gezag of de Europesche
en Chinesche bevolking, welke in den regel zouden behooren be-
handeld te worden door den civielen gezaghebber (of Commissaris,
zoo die aanwezig mögt zijn), bijgestaan door eenige te goeder naam
en'faam staande inlanders, door den Sultan aan te wijzen, ofschoon
h e t steeds aan het Europeesch gezag vrij zou staan de zaak een-
voudig naar den Sultan te verwijzen, die alsdan verpligt zou zijn
met spoed en onpartijdigheid uitspraak te doen (art. 14). Dood-
vonnissen zouden nogtans niet mögen worden uitgevoerd, dan na-
dat de civiele gezaghebber met de misdaad en de bewijzen daarvan
was bekend gemaakt (art. I S ) , tenzij in zeer bijzondere gevallen ,
waar de zekerheid des rijks de oogenblikkelijke teregtstelling van
een boosdoener zou noodzakelijk maken (art. 16). Al wie zieh aan
de regtspraak van het Ned. gezag door de vlugt onttrekken en onder
bescherming des Sultans of iemand zijner onderdanen stellen
m ö g t, zou op de eerste aanvraag aan den civielen gezaghebber
inoeten worden uitgeleverd (art. 1 7 ) , gelijk ook het Ned. gezag
steeds aan den Sultan zou moeten uitleveren zoodanige zijner onderdanen
, als zieh zonder billijke reden aan zijn gezag mogten
willen onttrekken (art. 18).
Bij de volgende arlikelen verbinden zieh de contracterende par- 1819.
tijen tot het beramen van middelen om de goud- en diamantmijnen
voor rekening van den Staat te doen bewerken of althans tot de
inkomsten te doen bijdragen (art. 19); en tot bescherming van den
handel tegen den zeeroof, te welken einde het Ned.-Ind. Gouvernement
eene voldoende magt van kleine gewapende vaartuigen
ter kuste van Borneo' zou onderhouden, en ook de Sultan zoodanige
gewapende vaartuigen leveren z o u , als door den civielen gezaghebber
to t dat doel mogten worden aangevraagd (art. 20). De
Sultan beloofde verder nimmer gezantschappen of brieven te wisse-
len, of door zijne onderdanen te laten wisselen, met vreemde mo-
gendheden, zonder voorkennis en goedkeuring van het Ned. gezag
(art. 21). Alle muntspecien van het Ned.-Ind. Gouvernement werden
in het rijk van Pontianak gangbaar verklaard (art. 2 2 ); aan
alle inboorlingen van Pontianak werd volle vrijheid verleend, mits
van passen van de bevoegde Nederlandsche autoriteiten voorzien,
om alom in de Nederlandsch-Indische bezittingen handel te drijven
of zieh met der woon neder te zetten (art. 2 3 ); de haven van
Pontianak werd voor de sche'pen van alle Europesche natien open-
g esteld, mits zij zieh aan de plaatselijke wetten en ordonnantien
onderwierpen (art. 24). Ook werd vastgesteld dat uit de inkomsten
des rijks een geschikt fort zou worden gebouwd, met de noodige
lokalen tot huisvesting der Nederlandsche bezetting (art. 2S). Het
Ned.-Ind. Gouvernement beloofde zijne regten op Pontianak nimmer
aan eene andere mogendheid te zullen afstaan (art. 26) , en behield
zieh zijne goedkeuring voor op de benoetning van den troonsop-
volger (art. 27). De laatste bepaling (art. 28) behelsde dat het
contract onderworpen zou zijn aan de goedkeuring en bekrachtiging
der liooge regering te Batavia, die bevoegd zou zijn d a a rin , na
overleg met den S u lta n , alle veranderingen te maken, die later
noodig of nuttig mogten voorkomen J).
Gelijktijdig met de onderhandelingen over dit contract moesten
onderscheidene maatregelen voor de heifing der daarin vermelde in komsten
worden verordend of voorbereid. Ik vestig hier in de
eerste plaats de aandacht op de invoering van ’s Gouvernements
zoutmonopolie, waartoe de Commissaris bewogen werd door de
voordeelen, die dit reeds te Banjer-massin afwierp. Tijdens de
’) Contract met Pontianak van 12 Jan. 1819 (HS.).