
1818. Tot het weinige wat ik hier heb medegedeeld bepaalden zieh de
verrigtingen van den Commissaris, wiens gezondheid reeds lang kwij-
nende was, en wiens toestand thans zoo zeer verergerde, dat hij
Pontianak niet meer verlaten kon en door zwakheid van hoofd ge-
heel buiten staat geraakte iets degelijks te verrigten. Zelfs zijne
onderhandelingen met Pontianak en Mampawa kwamen geen stap
verder dan de voorloopige overeenkomsten, die tot het herstel on-
zer vlag hadden geleid. Sultan Kasim, door het aanwezen onzer
magt, naar zijn in z ien , genoegzaam gerugsteund, om noch de
weerspannigheid der Chinezen, noch de rooverijen van Sambas en
Matan te vreezen te hebben, haastte zieh niet om een definitief
contract tot stand te breiigen, waarbij hij een deel zijner inkomsten
aan het Gouvernement zou moeten afstaan. Vooral droeg hij wel
zorg, dat de Commissaris te Pontianak geene kennis bekwam van
h et contract door de Compagnie met zijn vader gesloten, waarnaar
hij wist dat men te vergeefs te Batavia had gezöcht. Bij het wan-
trouwen eigen aan zijnen landaard, vreesde hij de vernieuwing van
bezwarende bepalingen, en hij hoopte dat zijne geslepenheid hem
in staat zou ste llen , thans betere voorwaarden te bedingen 1).
De toestand van het garnizoen te Pontianak was inmiddels aller-
treurigst. Het moerassig lan d , waar dagelijks zware regenbuijen
v ielen, verhinderde de manschappen eenige beweging te nemen.
Het getal der zieken was aanzienlijk, en het ontbrak hun zoowel
aan geneeskundige hulp op Borneo, als aan scheepsgelegenheid om
naar Java terug te keeren. Men was het alleen aan de bekwaam-
heid van den resident Hartmann en kapitein Zimmerman en aan
den uitmuntenden geest der troepen verschuldigd, dat het perso-
neel der nederzetting te Pontianak voor geheele demoralisatie be-
waard bleef 2).
De treurige toestand van den Commissaris en de daaruit geboren
verwarde staat van zaken op Borneo* trokken weihaast de aandacht der
') Tobias, bl. 61, en HS., bl. 4 7 , Mijer 1817 en 1818, bl. 370. De
heer Nabuys verdedigt in zijn Brief van 9 Mei 1819 den Sultan van Pontianak
tegen de bescbuldiging van bet sluiten van een definitief contract op-
zettelijk te bebben verschoven, en beroept zicb op de getuigenis van den beer
van Boekholtz. Daarentegen wordt die bescbuldiging zeer sterk uitgesproken
door den beer Tobias.
2) Verwikk., bl. 295, Nahuys HS. I , bl. 2. Een vijftigtal mansebappen,
die reeds naar Malakka vertrokken waren, zijn later met de luitenants Motte
en de Sturler tot versterking der garnizoenen naar Borneo teruggekeerd:
Verwikk., t. a. p.
hooge regering te Batavia, en Commissarissen-Generaal besloten reeds
den 1 0 den November den heer van Boekholtz terug te roepen en
het sluiten van definitieve contracten aan krachtiger handen op te
dragen , waartoe de keus viel op den majoor Nahuys, resident van
Djokjokarta x). Maakte aan den eenen kant de werkeloosheid van
den heer van Boekholtz zulk eenen maatregel noodzakelijk, hij werd
nog meer gevorderd door den overmaligen ijver, dien de waarne*
mende residenten van Sambas en Mampawa aan den dag legden, en
die maar al te zeer een ijver was zonder verstand.
De heer Muller had te Sambas met geene geringe moeijelijkhe-
den te kampen, daar hij den handel in diep verral en de bevol-
king aan het eerloos bedrijf der zeerooverij overgegeven vond.
Daarbij kwam dat het geheel aan goede huisvesting voor het garnizoen
ontbrak, ’tw e lk , in verschillende kwartieren, door de rivier
van elkander gescheiden, verstrooid, van behoorlijke communi-
catien verstoken was, en ook hier zooveel te lijden had van de
vochtigheid van klimaat en bodem, dat een aanzienlijk deel door
ziekte buiten staat was om dienst te doen, en de patronen, teri
getale van 9000 achtergelaten, geheel onbruikbaar geworden waren.
Door de zorgeloosheid van den kolonel der marine Stout bleef ook
de uitreiking der vereischte vivres achlerlijk en moesten zieh de
Soldaten met siecht voedsel behelpen. Het garnizoen, reeds ver-
zwakt door de afzondering van een detachement voor Mampawa,
dreigde geheel ontoereikend te worden, daar de diensttijd der meeste
manschappen bijna geheel verstecken was en zij, onder de bestaande
moeijelijkheden, weigerden zieh op nieuw te engageren 2).
In weerwil van al deze bezwaren, sloeg de heer Muller de handen
met kracht aan het werk om Sambas u it zijn verval op te
heilen, er ru st en orde te handhaven, en de belangen van het
Gouvernement naar zijne inzigten te bevorderen. Hy trachtte de
vaartuigen, die vroeger tot den zeeroof gebruikt waren, dienstbaar
te maken aan den handel en zelfs tot wering der rooverij aan te
wenden. Een aanvang makende met de vaartuigen der vorsten
zelven, liet hij den 3den en 4 den October op twee brikken van den
Sultan de Nederlandsche vlag hij sehen, welk voorbeeld spoedig door
*) Nabuys HS. I , bl. 1, Mijer 1817 en 1818, bl. 370, van Lijnden,
T. N. L, bl. 172.
s) G. Muller, Berigt van 14 Sept. 1818 (HS.), Verwikk., bl. 225, Nabuys
HS. V , bl. 15—18.
1818.