
1831. novius aan h et Gouvernement aangeboden, niet veel verschilde,
werd den 4 den Maart, vergezeld van eene toelichtende nota van den
heer Goldman, aan de hooge regering aangeboden, en reeds den
volgenden dag nam de Gouverneur-Generaal een b e s lu it, waarbij
de resident gemagtigd werd he t contract overeenkomstig het concept
te sluiten en der regering ter goedkeuring aan te b ied en ,
terwijl tevens de benoeming van den Pangeran Adi Mangkoe-rat als
Panembahan van Matan bevestigd en de hem reeds vroeger gegeven
instructie bekrachtigd werd. Om echter den Sultan eenig genoe-
gen te g even, werd niet slechts omtrent zijn pensioen eene günstige
beschikking g emaakt, maar tevens bepaald dat hem alsnog
eene som van /'3 0 ,0 0 0 , voor de helft in zilver en voor de weder-
helft in k o p e r, bij wijze van voorschot, tot bevordering van han-
del en nijverheid, en wel in een tijd van drie j a r e n , zou worden
uitbetaald, en hij voor achterstallige ransoenen van April 18 2 8 tot
he t einde van 18 5 0 eene som van 42,9 0 0 ponden rijs t u it ’s lands
voorraad zou ontvangen. Tot verdere regeling der Matansche za-
ken bepaalde datzelfde besluit dat de resident eene voordragt van
personen en het concept eener instructie zou aanbieden voor een
landraad, die, volgens art. 1 2 van het ontworpen contract, te Nieuw-
Brussel zou worden opgerigt, en tevens dat daar ter plaatse een
civiel gezaghebber, onder de onmiddellijke bevelen van den resid
e n t, op een traktement van f 2 5 0 ’s ma ands, zou worden geves-
tig d , dat voor zout-koelies eene schadeloosstelling van f 4 8 0 ’s jaars
zou worden uitbetaald, dat 1 sergeant, 2 korporaals, en 16 m an ,
te nemen u it het garnizoen van Po n tian ak , te Nieuw-Brussel zou-
den garnizoen houden , waarvoor de soldijen en vivres op f 4219
gesteld w e rd en , en dat / 1 6 0 0 voor het bouwen van een fortje
zouden worden afgezonderd. Eene Maleische vertaling van dit besluit
zou aan den Sultan worden aangeboden 1).
Mij rest thans nog slechts de voorwaarden van het contract
met den Sultan aangegaan, kortelijk mede te deelen. De Sultan
van Nieuw-Brussel Abdoe’l-djajil Sjah erkende daarbij het Neder-
landsch Gouvernement als wettig en eenig opperheer der landen
van Matan, Simpang en Brussel, en verklaarde dat op hem en
zijne nakomelingen een onverbreekbare verpligting rustte voor de
weldaden hem door het Gouvernement bewezen (art. 1). De genoemde
landen werden döor het Gouvernement aan den Sultan in 1831.
leen afgestaan, met belofte dat zijne nakomelingen, zoolang zij
zieh die onderscheiding waardig betoonden , op denzelfden voet in
het beheer daarover zouden gehandhaafd w o rd en ; alleen zou het
district Matan, onder des Sultans opperbestuur, geadministreerd
worden door een inlandschen v o rs t, onder den titel van Panemb
ah an , door het Gouvernement te benoemen (art. 2). Yoor het
overige zou de Sultan zijne landen naar goedvinden besturen onder
de volgende voorwaarden: dat hij geene contracten met Euro-
pesche mogendheden of inlandsche vorsten zou sluiten (art. 3 ) ;
dat het steeds aan het Gouvernement zou vrijstaan in zijne landen
bezettingen te leggen en versterkingen te maken waar het
mögt goedvinden, terwijl de Sultan in zoodanig geval steeds zou
moeten bereid zijn om door de levering van bouwstoffen, werk-
lieden enz. lot een billijken prijs de plannen van het Gouvernement
te bevorderen (art. 4 ) ; dat de belastingen door he t Gouvernement
zouden ingevoerd en geheven, maar steeds een derde der
zuivere opbrengst aan den Sultan zou uitgekeerd worden (art. b );
dat alle andere inkomsten van Matan, Simpang en Brussel door
den Sultan zouden genoten worden, behalve dat de helft der vogel-
nestjes en de helft der inkomsten van Matan aan den Panembahan
van dat distrikt werden toegewezen, met uitzondering echter
der jaarlijksche heffingen van de Dajaks, d ie , tegelijk met het on-
middellijk beheer over een aantal van 2 0 0 ä 3 0 0 Dajaksche huis-
gezinnen, uitsluitend aan den Sultan zouden komen (art. 6). Ten
aanzien der zeerooverij verbond zieh de Sultan die in zijne landen
en de naburige eilanden ten strengste te zullen tegengaan en niet te
zullen dulden dat zijne onderdanen op eenigerhande wijze met de
zeeroovers heulden (art. 7). Den h an d e l, inzonderheid. onder Ne-
derlandsche vlag, beloofde hij te zullen beschermen, de nijverheid
zijner onderdanen op alle wijzen te zullen bevorderen (art. 8). Hij
verbond zieh geen ander zout in zijn rijk toe te la ten , dan wat
van Java en Madura voor rekening van het Gouvernement zou
worden ingevoerd (art. 9 ) , welke bepaling met eene nieuwe regeling
van den zouthandel op Borneo zamenhangt, die ik in het
volgend hoofdstuk zal te r sprake brengen. Voor het overige
nam de Sultan in het algemeen op z ieh , aan het Gouvernement
, zonder eenige b e ta lin g , die diensten en dien bijstand te
verleenen, die van hem als vasal konden gevorderd worden (art.