
1829. regering konden voortspruiten, den Pangeran Adi Mangkoe-rat, on-
der den titel van Panembahan Anom Köesoeraa Negara, tot regent
van Matan, onder het oppergezag van den Sultan van Nieuw-Brus-
se i, verhief. Hij ontving daarop van de bevolking de betuiging van
berouw en belofte van gehoorzaamheid; zij wierpen zieh aan zij ne
voeten om die te küssen, en vernamen daarop de verklaring dat al
het gebeurde vergeten en vergeven was.
Wij hebben den nieuwen Panembahan reeds als schoonzoon des
overleden’ Sultans en als pretendent op den troon leeren kennen 1).
In de laatste jaren had hij zieh meestal rüstig gedragen, en of-
schoon hij in de jongste onlusten mede eene rol had vervuld, had
hij steeds den weg van minnelijke schikking aanbevolen en dade-
lijk na de verovering van Bengadong het gezag van Radja Akil
erkend. Hij was bemind bij het volk en de resident had van hem
goede verwachting. De afgelegenheid van Sukkadana was zeker
slechts het voorwendsel zijner verheffing, en de ware grond de
weerzin der bevolking tegen Radja Akil en de vrees voor daaruit
geboren regeringloosheid. Zijn oudere broeder, de Pangeran Tjakra,
had uit eigen beweging van alle aanspraak op de waardigheid van
Panembahan afstand gedaan, daar hij voornemens was zieh in de
landen van Kandawangan te vestigen. De resident beloofde hem d a t,
zoo hij aldaar eene negerie s tic h tte , geene reden tot klaglen gaf en
zieh van alle verstandhouding met de zeerooverj o n th ie ld , hem het
heheer over dat gewest mede onder den titel van Panembahan zou
worden opgedragen. Voorts werd aan den Panembahan van Matan
overgelaten, onder nadere gaedkeuring van den resident, aan de
overige bloedverwanten des overleden’ S u lta n s , mits zij zieh wel
gedroegen, eene toereikende apanagie in de Dajaksche landen voor
h un levensonderhoud aan te wijzen.
De heer Gronovius stelde voör zijn vertrek aan den nieuwen
Panembahan eene instructie ter h a n d , die zijne verhouding tot
den Sultan van Nieuw-Brussel regelde, en verder ten doel had
het heulen met de zeeroovers, den slavenhandel en de onderdrukking
der geringere klassen tegen . te gaan , den landbouw aan te
moedigen en het debiet van Gouvernements-zout te bevorderen.
Een aantal van 2 2 Javanen en drie vrouwen , slagtoffers der zeerooverij
, werden door den re s id en t, zonder eenig losgeld, aan
hunne meesters ontnomen en op vrije voeten g e ste ld , terwijl hij 1829.
tevens bepaalde dat alle Javanen, die later als slaven mogten
worden aangevoerd, op verbeurte eener boete van f 50, binnen het
jaar moesten worden vrijgelaten.
Door voortdurende ongesteldheid verhinderd om eene reis door
de binnenlanden te doen, begaf zieh de heer Gronovius thans naar
Katapan (Bengadong), waar hij een inlandschen sjah-bandar aan-
s te ld e , met het regt om eenige percenten op den in- en uitvoer
van sommige goederen te heffen, en wel voorloopig ten eigen bäte,
maar onder verpligting om den resident alle drie maanden van de
opbrengst kennis te geven. Hij wilde zieh daardoor in staat stellen
te beoordeelen, of het de moeite en kosten beloonen z o u , die
inkomsten later aan h e t Gouvernement te trekken. Van Katapan
keerde hij naar Pontianak te ru g , in de vaste overtuiging, die hij
ook in zijn verslag aan het Indisch Gouvernement u itd ru k te , dat
het doel ’t welk men zieh met de vestiging van Radja Akil te
Sukkadana had voorgesteld, wegens de ongeschiktheid van dien
vorst nimmer zou bereikt worden. Hij gaf daarbij kennis dat hij
van de volmagt om aan den nieuwen Sultan f 6 0 ,0 0 0 voorschot te
g even, slechts voor een gedeelte had gebruikt gemaakt, daar hij
die gelden alleen ten behoeve van zijn eigen monopolie bezigde.
De heer Gronovius verbond hiermede een eigen voorstel te r re-
geling der zaken in het Matansche r i jk , waarvan hij zieh veel
günstiger uitkomsten dan van alle aan Radja Akil geschonken on-
dersteuning beloofde. Hij wilde namelijk die gelden veel liever
besteden om te Sukkadana een Nederlandschen post te vestigen,
die zoowel vreemdelingen als de inwoners dezer streken zou uit-
lokken om zieh onder de bescherming onzer vlag te komen ne-
derzetten. Hij berekende dat de zouthandel, de in- en uitgaande
re g te n , hoofdgelden en belasting op de Dajaks omtrent f 5 0 0 0
’s jaars zouden kunnen opleveren, d i e , gevoegd bij eene bäte van
f 5000 ’s ja a r s , door den handel in de vogelnestjes te v e rk rijg en ,
indien het Gouvernement dien aan zieh behield, toereikend zouden
zijn om de kosten van een p o s t, bestaande u it een civielen ge-
zaghebber, eenige oppassersen een detachement van 1 8 man, onder
bevel van een sergeant, te bestrijden. Om vreemdelingen te lokken
wilde hij den handel te Sukkadana althans voor eenigen tijd ge-
heel vrij stellen. Aan Radja Akil wilde hij h e t bestuur slechts
onder toezigt van een Europeschen ambtenaar overlaten, terwijl hij