
1824. haftiger en bloeddorstiger zijn dan de Dajaks onder Maleische heer-
schappij, is reeds vroeger door mij opgemerkt. Hunne oorlogsge-
bruiken heb ik ook reeds by die der Dajaks in het algemeen
bescbreven, omdat de aard der berigten mij niet toeliet in dat
opzigt de gebruiken der verschillende stammen eenigzins naauw-
keurig te onderscheiden. De daar bescbreven Dajaksche krijgsdos
s c h ijn t, ofschoon ook door andere stammen nagevolgd, meer bij-
zonder bij de Kajans te huis te behooren !). De heer Low bes
c h r if t ook nog eene andere bij hen gebruikelijke soort van badjoe
of borstrok, soms vervaardigd uit de huid van den Maleischen beer
of van den kleinen aan Borneo eigen tijger 2) , inaar vaak ook u it
geiten- of hondenvel. Deze badjoe heeft ter plaatse van den nek des
diers een gat voor het hoofd des krijgsmans, zoodat de huid van den
k o p , met vele kleine als schubben over elkander liggende schelpjes
en aan h e t einde met een groote parelmoer-sehelp belegd, hem de
borst bedekt, en het breede gedeelte der h u id , met strepen van
rood doek omzoomd en versierd met bundels van vederen des rhi-
noceros-vogels aan kleine kralen-snoeren bevestigd, over zijn rüg
hangt. Dit laatste gedeelte wordt door banden, aan de binnenzijde
aangezet en lang genoeg om van voren te worden vastgemaakt,
tegen het ligchaam gesloten gehouden 3). De oorlogswapenen van
den Kajan zijn parang, speer en schild. De soempitan of het
blaasroer behoort niet tot de nationale wapenrusting, ofschoon
zij vaak tot het dooden van vogels of apen wordt gebezigd. In
den pijlkoker dragen de Kajans veeltijds amulelten, waaronder de
bezoar 4) eene voorname plaats bekleedt. De knapen worden reeds
van de teederste jeugd in bet gebruik van het zwaard, het werpen
met de speer, het zwemmen en het worstelen geoefend 5).
<) Zie boven, bl. 286. Hartmann HS., bl. 5, kent bijzonder den Kajans
van Oelab Lampong eene muts van veilen of gevlocbten rotan met
vederen versierd en een barnas met katoen gevuld of van. viscbscbubben
toe. Vgl. Low, p. 328, Burns, p. 151.
2) Zie Inleiding, bl. xi.
s) Low, p. 328.
4) Zie D. I , Inleiding bl. x rx , en bl. 198.
6) Hartmann HS., bl. 5, Burns, p. 151, Low, p. 329—334. De
soempitan wordt door Low en ook door Hartmann als een gewoon wapen
der Kajans voorgesteld, en hun daarentegen geheel ontzegd door Brooke by
Mundy, I , p. 257, ofscboon bun in betzelfde werk, slechts drie bladzij-
den verder, eene buitengewone bebendigbeid in bet gebruik van dit wapen
wordt toegekend. Deze strijdige berigten worden overeengebragt door het-
geen Burns zegt en in den tekst is uitgedrukt.
De parangs of houwers der Kajans zijn de beste van Borneo en 18
zeer verschillend van die der andere stammen; zij verdienen eene
bijzondere beschrijving. Terwijl de overige Dajaks zieh meestal
van vreemd ijzer, hun door de Maleische vorsten geleverd, bedienen,
graven de Kajans het ijzer dat Borneo op vele plaatsen ople-
vert en weten het op de voortreffelijkste wijze te bewerken L)j
Waarschijnlijk mögen wij he t vooral aan deze kunstvaardigheid
toeschrijven dat zij hunne onafhankelijkheid bewaard en steeds
ontzag aan de Maleijers ingeboezemd hebben. Gemeenlijk heeft
ieder dorp eene kleine ijzersmelterij en de gansche bevolking neemt
deel in de bewerking. Een ronde pu t in den grond gegraven,
drie voet diep en omstreeks vier voet in doorsnede, dient tot
fo rn u is, en is omringd door tien of twaalf cylindervormige honten
b u iz e n , zes voet lang en met eene holte van zeven duim
in doorsnede, in welke zuigers van doek of zachte boomschors
zijn aangebragt, die door middel van lange stokken worden been
en weder geschoven. Deze stokken loopen over de dwarsbalken eener
ruwe loods, die het geheel overdekt, en zijn aan het andere
einde van gewigten voorzien. Onder aan den cylinder is een g a t,
vanwaar eene aarden pijp den op deze kunstelooze wijze voortge-
bragten luchtstroom naar he t fornuis geleidt 2). Het erts wordt
heet gemaakt en klein gebroken, en dan op de vooraf gloeijend
gemaakte kolen in het fornuis geworpen in lagen , die weder door
lagen kolen worden afgewisseld. Het levert doorgaans omtrent
70 percent ijzer op. Naarmate men dit ijzer zacht of hard wil
maken, bedient men zieh voor de kolen van verschillende soorten
van hout 3).
De klingen der parangs, door de Kajans vervaardigd, zijn hol
aan de eene en bol aan de andere zijde en alleen geschikt voor
een houw van den regter- naar den linkerkant. Zy zyn omstreeks
twee voet lang en naby de punt twee en een halven duim bre ed,
doch smaller aan het gevest. Längs den rüg zijn zij aan de bolle
zijde met figuren van zon, maan en sterren in koper ingelegd, en
de punt is aan den achterkant ingesneden met sieraden die van
*) Vgl. D. I , bl. 167.
s) Deze blaasbalg beeft veel overeenkomst met dien, waarvan zieb de
Chinescbe mijnwerkers bedienen. Zie b.v. Lange, bet eiland Banka, bl. 120.
8) Burns, p. 151, 152; vgl. Groll op van Lijnden N. T., bl. 613.