
1830. Inlusschen zal met het oog op de gebeurtenissen hier sedert 1850
voorgevallen, bezwaarlijk iemand durven beweren dat de wäre belangen
van het Gouvernement daardoor bevorderd zijn 1).
Maar ook de heer van den Bosch was niet bij m ag te , bij de be-
staande verwikkelingen en het even aanhoudend als natuurlijk stre-
ven der op Borneo gevestigde ambtenaren naar vermeerdering van
den Nederlandschen invloed, het stelsel van onthouding steeds met
dezelfde gestrengheid toe te passen, en het ontbreekt dus ook in
het tijdvak van zijn bestuur niet geheel aan gebeurtenissen die
eene plaats in deze bladzijden verdienen. Het zal mij echter hoogst
moeijelijk vallen daarvan een eenigzins geregeld verhaal te leveren.
Aan gedrukte bescheiden uit dit tijdvak ontbreekt het schier geheel;
want gelijk het bestuur van den heer van den Bosch in vele
opzigten een terugkeer was tot de beginselen der Oost-Indische Compagnie,
zoo werd van nu af ook de publiciteit der Indische aangele-
genheden weder zooveel mogelijk onderdrukt, en de mededeelingen
van wege het Gouvernement betreffende den gang der zaken in
Indie — ook door middel der officiele courant, die het eenige op
Java gedulde dagblad was — daalden in alles wat tot den polilie-
ken toestand van Nederlandsch-Indie betrekking had, schier nimmer
tot bijzonderheden af. De geschrevene stukken die mij ter dienste
sta an , vergoeden wel hier en daar dit gemis, inaar laten toch ook
belangrijke gapingen open.
Het stelsel van onthouding strekte zieh gelukkig niet uit tot de
wetenschappelijke nasporingen die voor de buitenbezittingen eene
betere toekomst konden voorbereiden. Op Borneo a lth a n s , waar het
topographisch en ethnographisch onderzoek sedert den dood van
George Müller was geschorst gebleven, werd het in 1 8 3 0 , op last
van den heer van den Bosch, hervat door den majoor, later luitenant-
kolonel van het Indische leger H. A. Ilenrici 2), zoo ik vermoed een
Zwitser van geboorte. Het hoofddoel dezer zending was de opneming
der door de wederspannige Ghinezen bewoonde distrieten, maar moet
slechts gebrekkig bereikt zijn. Henrici’s buitengewone bekwaamheid
als topographisch teekenaar schijnt hem vooral voor deze taak te
') Rochussen, bl. 32, 33, Temmincfe, p. 172, 216, Rochussen B ., bl. 33.
2) Men vindt zijn naam veelal von Henrici of — in Fransche geschliffen,
zoo als Temmincks Coup d’oeil, — de Henrici geschreven (waarom ik
ook dus schreef, D. I , bl. l x x x v i , 45, 46); doch volgens de officiele
naamregisters van het Indisch leger had hij geen v o n voor zijn naam.
hebben aanbevolen. waarvoor hij in andere opzigten zeker niet de 1830.
geschiktste man mögt geoordeeld worden. Ilij had toch het onge-
Ijjjj niet zeldzaam onder zijne landgenooten de verschillende
talen die hij door het gebruik had aangeleerd, in het
spreken jammerlijk dooreen te haspelen en geene enkele behoorlijk
te kunnen schrijven. Wij mögen hieruit opmaken dat ook zijne
schrijfwijze der eigennamen van plaatsen en personen geen bijzon-
der fijn en geoefend oor verraden en weinig vertrouwen verdiend
zal hebben. De heer Henrici doorreisde de Wester-afdeeling van
Borneo in alle rigtingen; maar hoever hij in de binnenlauden aan
de Kapoeas doordrong, d u rf ik niet bepalen. Hij ontwierp van dit
gedeelte des eilands eene groote, fraaije en uitvoerige kaart m
16 bladen , in welke hij echter meer zijne aandacht wijdde aan
de blijvende topographische en physische gesteldheid van het ter-
re in , dan aan de willekeurige en veranderlijke grenzen, die de ver-
schillende staten van elkander scheiden. Te gelijker .tijd hield hij
zieh onvermoeid bezig met het verzamelen van alles wat het land
u it de drie rijken der natuur merkwaardigs opleverde, en ver-
smaadde ook het onderzoek niet van de overblijfselen der oudheid,
die tot opheldering van Borneo’s geschiedenis kunnen strekken !).
Ongelukkig zijn zijne verzamelingen en verslagen, Borneo’s Wester
afdeeling betreffende, grootendeels voor de wetenschap verloren
gegaan. Toen h i j , na zijne nasporingen in dit gedeelte des
eilands voltooid te hebben, in 1 8 3 2 naar Java wilde terugkeeren,
leed de bodem waarop hij zieh met zijne schatten had inge-
scheept, niet ver van Borneo’s kust jammerlijk schipbreuk. Hij
bragt er echter het leven af, en ook zijne groote kaart en eenige
andere papieren werden behouden. De kaart schijnt in het partiku-
lier bezit van den heer van den Bosch te zijn gebleven; althansheeft
de heer van de Velde, bij gezette nasporing, noch in Nederland,
noch in Indie, in ’s Gouvernements archief hetzij het origineel
hetzij eene kopij kunnen vinden. Evenwel zijn de topographische
onderzoekingen van den heer Henrici niet zonder vrucht gebleven
, daar de heer van den Bosch aan den baron von Derfelden van
Hinderstein de gelegenheid verschaff heeft, de resultaten daarvan
bij de zamenstelling zijner groote kaart van Nederlandsch Indie te
raadplegen. Ongelukkig heeft de heer van Hinderstein, wat Borneo