
1844. vinden, hunne onderdanigheid aan het Gouvernement door ijdel
huldebetoon te bewijzen, wanneer men hun slechts toelaat naar
goedvinden te handelen. Vergezeld van den Sultan Moeda x) , de
Pangerans Aria Koesoema, Marta Koesoema en Adi-ning-rat, en den
kapitein der Gbinezen Koe-koe-jang, verliet de heer Baumgardt de
hoofdplaats in den morgen van den 2 6 stei1 Feb ru a rij, ging te Kota*
bangoen met zijn gezelschap in twee kruisbooten over, zakte des
avonds tot Pamangkat af, en vervolgde den dag daaraan de reis tot
Sinkawang, waar de Ghinescbe hoofden dier plants zieh onmiddel-
lijk naar de kruisboot begaven om hem plegtstatig te verwelkomen.
In den morgen van den 2 0 sten keerden zij lerug om hem van boord
af te halen, en bij het aan wal stappen vond hij eene schaar van
Ghinezen, die hem met vaandels en muziek opwachtten om hem
in staatsie op den weg naar Montrado uitgeleide te doen. Men
had een draagstoel voor hem gereed gemaakt, doch de resident
verlangde liever de reis te voet af te leggen, en bere ik te, na
den nacht te Tengahan te hebben doorgebragt, op den middag
van den 2 9 sten de Chinesche hoofdplaats. Op een kwartier af-
stands vandaar vond hij eene deputatie der kongsie, uit twee schrij-
vers en een ma’lim 2) bestaande, om hem te verwelkomen. Zij
waren weder van eene groote s c h a a r, met onderscheidene vlaggen
en Chinesche muziek toegerust, vergezeld, en onder hetaanhoudend
lossen van saluutschoten werd de resident naar den passar g ele id ,
aan welks ingang hij weder drie der voornaamste hoofden vond,
in nationale staatsie-kleeding gedosl, die hem tot het eindevanden
passar begeleidden. De aandrang van m a n n e n , vrouwen en kin-
deren was zoo groot, dat de resident verpligt was ieder oogenblik
stil te staan en meer dan een u u r behoefde om den afstand van
een kwartier af te leggen. Aan het einde van den passar werd
hij opgewacht door de hoofden der kongsie, op dezelfde wijze ge-
kleed, en door hen naar het op kleinen afstand vandaar gelegen
kongsie-huis begeleid, bij welks intrede hij door den oud-kapitein
van Montrado, Tjoe A-loei, begroet werd. Nadat het ceremonieel
der receptie onder herhaalde saluutschoten was afgeloopen, werd
hem in het kongsie-huis eene daartoe opzettelijk ingerigte en van
alle geriefelijkheden voorziene kamer tot verblijf aangewezen, en
ofschoon hij slechts twee dagen had willen vertoeven, spaarden 1844.
de hoofden geen aandrang om hem over te halen, zijn verblijf nog
twee dagen te rekken. Hij voldeed aan dit verzoek toen hij zag,
hoezeer men zieh beij verde hem dat verblijf"te veraangenamen. De
bezigtiging van de tempels, van den p a s s a r, van de goudmijnen
werd hem met de meeste bereidwilligheid toegestaan. In de goudmijnen
werd echter op dat oogenblik, uithoofde van het Chinesche
nieuwjaarsfeest, niet gearbeid, maar daarentegen werd den resident
de gelegenheid geboden om de plegtigheden te aanschouwen van het
bij die gelegenheid gevierde groote offerfeest, waartoe de gewoonte
vordert dat elke vreemde bezoeker door een geschenk van groote
waskaarsen en offerpapier bijdraagt. De resident was voornemens
geweest de terugreis over Larah aan te n em en , doch ten gevolge
der jongste vijandelijkheden was de weg van Montrado naar Larah
sehier geheel onbruikbaar geworden. Hij zag zieh dus genoodzaakt
dit plan te laten v a ren , en keerde terug längs denzelfden weg dien
hij gekomen was, hoogst voldaan over de ontvangst die hem was te
beurt gevallen 1).
De resident hield bij dit bezoek ook onderscheidene gesprekken
met de Chinesche hoofden over de politieke aangelegenheden, in-
zonderheid met den oud-kapitein Tjoe A-loei, die reeds 3 0 jaren
onafgebroken te Montrado gewoond had en, uithoofde zijner verkre-
gen ondervinding, in alle gewigtige aangelegenheden door de kongsie
geraadpleegd werd. Den indruk van deze gesprekken geeft de
resident in de volgende woorden te ru g , die het niet noodig zal
zijn door eenige opmerking nader toe te lichten. »Het lijdt geen
»twijfel of de Chinezen weten en gevoelen, dat het Nederlandsch
»Gouvernement een magtig ligchaam is , in staat om , wanneer
»het dit ernstig m e en t, al de Chinezen op Borneo gevestigd, ver*
»eenigd met de Dajaks en Maleijers, het hoofd te bieden en hen
» des noods te vernietigen; doch aan den anderen kant gevoelen
»zij ook het voordeel van hunnen tegenwoordigen staat van onaf-
»hankelijkheid, een voorregt dat zij niet dan na vele wederwaar-
*) Van de Graaff R., bl. 63—69, 75. Ik heb reeds D. I , bl. 335
noot, en in de Alphabetische lijst der verkortingen enz., v6<5r dat de«d
geplaatst, mijne dwaling erkend van dit stuk aan den heer van de Graa
toe te schrijven. Het lijdt thans bij mij. geen twijfel, of het is afkomstig
van zijn voorganger Baumgardt, dien hij eerst tegen het einde van 1844
verving.