
1836. in de bovenlanden aan de Kapoeas längs verboden wegen toegang
vonden. Het was gebleken dat de vorst van Sangouw met Pange-
ran Joesoef van Broenei wegens de levering van zout en opium had
gecontracteerd, en de resident van Sambas had als zijn gevoelen te
kennen gegeven dat deze verboden artikelen van Singapoera naar
Sadoeng en vandaar over land naar Sangouw vervoerd werden. Op
eene vermaning van den resident van Pontianak, had de vorst van
Sangouw verklaard dat hij den invoer der door het Gouvernement
verboden artikelen zou tegengaan, maar het zout niet daaronder
begreep. Nogtans h a d , bij het coutract van 1 Januarij 1 8 3 2 , die
vorst zieh uitdrukkelijk tot de wering van vreemd zout verbonden.
Deze moeijelijkheden hadden het sluiten van een handelstraktaat met
Broenei weder doen te r sprake brengen. Men wenschte in het bij-
zonder dat die vorst zou op zieh nemen, in zijn gebied geene a rtikelen
toe te laten die in de bezittingen ter Westkust monopolien
van he t Gouvernement waren. De resident van Sambas had daar-
over vriendschappelijk aan Pangeran Joesoef geschreven, en zijn
ambtgenoot te Pontianak had hem in overweging gegeven, van de
tusschenkomst des Sultans van Sambas bij dien van Broenei geb
ru ik te maken, u it hoofde der familiebetrekking welke tusschen
die beide vorsten bestond. Hij had er echter bijgevoegd dat h ij,
n a de mislukking aller vroegere pogingen en op een tijdstip
dat onze vestiging op Borneo zoozeer was ingekrompen, zieh niets
van dezen maatregel voorstelde. Ook deze zaak werd, bij ren-
vooi van 1 0 December, aan de overweging van den Commissaris
aanbevolen.
In Landak en Tajan w a re n , zoo het schijnt in den loop van
1 8 3 5 en zonder autorisatie der hooge reg e rin g , de in 1853 inge-
trokken militaire posten hersteld. Ik vermoed dat de handhaving
der monopolien het voorname doel daarvan geweest is. Misschien
hadden zieh daarbij ook eenige moeijelijkheden met de Ghinesche
mijnwerkers in het Landaksche gevoegd; want ik vind aangeteekend
dat in 1835 de Batoer Ragoes Tjakra Negara door de Chinezen te
Rantouw vermoord, en de kommies Wermuth van Pontianak naar
Landak gezonden was om eene nieuwe overeenkomst met de kong-
sie van Belentian aangaande de schuld van den kapitein-Chi-
nees A-Ioen te sluiten x). Hoe het z i j , deze maatregel had der
hooge regering zeer mishaagd, zooals blijkt ü it haar besluit van 1836.
24 December 1 8 3 6 , waarbij de definitieve intrekking dier posten
bevolen werd, onder opmerking dat het Gouvernement op Borneo’s
Westkust volstrekt geene nieuwe uitbreiding van gezag wilde,
en de autoriteiten aldaar ten ernstigste aanmaande, geene uitgaven te
doen welke niet geautoriseerd waren, met kennisgeving dat die
voor hunne rekening zouden gelaten worden 1). Ook van dit besluit
werd de uitvoering aan de zorg van den Commissaris opgedragen.
De overige punten aan de overweging en beslissing van den
Commissaris aanbevolen, waren van zeer ondergeschikt belang. Zij
betroffen de gedragingen van een kommies te Sambas, die door
den Sultan van onwellevendheid en grof gedrag was beschuldigd, of-
schoon Z.H. die beschuldiging later weder formeel had ingetrokken;
die van een kommies te Pontianak, welke zieh aan kwade praktijken
had schuldig gemaakt, maar zieh zoo diep in de gunst der inland-
sche vorsten had ingedrongen, dat de assistent-resident hem niet op
eigen gezag naar Batavia durfde opzenden; een geschil met de
Sultans van Sambas en Pontianak omtrent de opiumpacht; het gedrag
van den Pangeran Bandhara van Pontianak, die zijn huis had
doen versterken en van heerschzuchtige bedoelingen werd verdacht
gehouden, en de regeling der vaart tusschen Borneo en Blitong 2).
Omtrent twee punten van meer aanbelang blijkt mij niet dat
eenige last aan den Commissaris is gegeven. Het eerste is de voort-
durende kwijning van den handel te Sambas en Pontianak, die
zeker ook niet gewonnen had bij het besluit van den Gouverneur-
Generaal van 2 December 1 8 3 5 , ’t welk den kusthandel op Borneo s
Westkust niet langer uitsluitend aan de te Sambas en Pontianak
te huis behoorende vaartuigen veroorloofde, maar daartoe vergunning
verleende aan alle schepen die van Neerlandsch-Indische zeebrieven
of jaarpassen voorzien waren 3). ’t Schijnt dat de assistent-resident
van Pontianak de oorzaak der voortdurende kwijning voornamelijk
zocht in de verwaarloozing der binnenlanden maar alsdan viel
hem slechts de splinter in het oog, terwijl hij den balk voorbijzag.
Dien balk vormden het opium- en zoutmonopolie, het verbod van
buskruid en am m u n itie , en de nieuwe drukkende bepalingen om-
J) Off Stukk. HS., bl. 340.
s) Off Stukk. HS., bl. 333—341.