
1830. b e tre ft, vooral de kaarten van George Muller bij zijn arbeid tot
grondslag gelegd, en die van den heer Henrici slechts hier en
daar tot aanvulling en verbetering gebruibt. De heer van de Velde,
die zieh een tweetal k a a rte n , de opnemingen van Henrici be-
vattende, (zoo bet schijnt eene verkleinde kopij zijner groote kaart)
had weten te verschaffen, is van gevoelen dat zijne opgaven verre
de voorkeur verdienen, wat de latere onderzoekingen van anderen
naar zijn oordeel volkomen bewezen hebben.
Kort na zijne terugkomst op Java werd de heer Henrici met
soortgelijke nasporingen in het zuidelijk gedeelte van Borneo belast.
Van zijne verslagen over de binnenlanden van Banjer-massin zijn
eenige uittreksels gedrukt in het verhaal eener reis in het zuide-
lijk gedeelte van Borneo, in 1 8 3 6 , op last van den Gouverneur
Generaal ad interim Baud, tot voortzetting der onderzoekingen van
den heer H en ric i, door de leden der natuurkundige commissie
S. Muller, Korthals en Horner ondernomen. Zelf heeft de heer
Henrici niets voor de pers mögen gereed maken, daar hij weinige
dagen na zijne terugkomst in Europa, werwaarts hij zieh begeven
had met het oogmerk om de vruchten van zijnen arbeid te publi-
ceren, in de kracht des levens den geest gaf 1).
1831. Ik zal dit hoofdstuk besluiten met de korte vermelding eeniger
maatregelen, door den heer van den Bosch in den aanvang van zijn
bestuur ten aanzien van den handel en de nijverheid van Borneo’s West-
kust getroffen, ten einde het verhaal der politieke verwikkelingen
in het volgend hoofdstuk niet daardoor te stören. In de eerste plaats
komt hier in aanmerking de resolutie van 3 Maart 1831 2), waarbij,
met intrekking der bepalingen van 11 Maart 1823 3), eene nieuwe
regeling van den zouthandel op Borneo’s Westkust werd voorgeschre-
ven. De aanvoer van zout aldaar zou voortaan plaats hebben op licentiën.
na eene voorafgaande raming der behoeften voor elk jaar tot voor
twee derden van dat bedrag door den Resident ter W e stk u st, en
tot voor één derde door den Directeur van ’s Lands Producten en
Giviele Magazijnen af te geven, waarbij moest worden zorg gedragen
*) Temminek, p. 208, Groll inleiding op van Lijnden N. T., bl. 538, S.
Muller, bl. 323, 346—349 enz., von Derfelden van Hinderstein, Mémoire
Analytique, p. 10—12, Aanteekeningen van den hr. v. d. Velde (HS.).
Hetgeen ik betreffende den persoon van Henrici gezegd heb, dank ik aan
bijzondere mededeelingen.
s) Staatsbl., n°. 20.
s) Zie boven, bl. 199.
dat de licentien bijzonder aan de smalle handelaars verleend werden. 1831.
Het zout moest worden ingekocht bij een der hoofddepots op Java
en Madura, tegen den prijs voor den verkoop bij uitvoer bepaald,
om vervolgens voor rekening en risico der koopers naar de Westkust
van Borneo te worden overgevoerd. Daar eehter zouden zij ver-
pligt zijn he t weder in ’s la n d s pakhuizen te leveren, en weltegen
den prijs van flOO zilver voor de kojang van 30 pikols, metdien
verstände dat alleen de werkelijk geleverde hoeveelheid mögt worden
in rekening gebragt, zoodat alle spillagien en verliezen voor rekening
der overvoerders kwamen. Op de Westkust zelve zou de verkoop van
zout uitsluitend geschieden voor rekening van het Gouvernement,
en wel vooreerst tegen den prijs van f 5 zilver per pikol. Daar de
prijs van het Java-zout voor den uitvoer bestemd, •— door denCom-
missaris-Generaal du Bus, met intrekking van alle premien op den
invoer in de buitenbezittingen, waar die bestaan mogten, o p .^ 3 0
de kojang bepaald l ) , — door den heer van den Boscb, bij besluit van
29 Januarij 1831, tot /6 0 de kojang was vermeerderd 2) , genoot de
handelaar daarop slechts eene onzuivere winst (of juister vrachtloon)
van f40, die bezwaarlijk te groot zal genoemd worden, als men
bedenkt dat het vervoer geheel voor zijne rekening en risico bleef;
terwijl daarentegen he t Gouvernement bij den verkoop op Borneo
eene winst van / ‘SO per kojang behaalde, daargelaten nog de winst
die het zout reeds bij de aflevering u it de depols op Java had op-
geleverd. Hel schijnt dat men door deze regeling de belangen der
schatkist heeft willen bevorderen, zonder echter die van den inland-
schen handel tusschen Java en Borneo te zeer te benadeelen; doch
he t is niet twijfelachtig, wie in deze verdeeling der winsten » h e t
deel van den leeuw” erlangde. Eene andere vraag is h e t, of u it het
oogpunt van gezonde staatshuishoudkunde de nieuwe regeling eene
verbetering was 3).
Bij eene resolutie van 1 2 Maart 1831 werden eenige bepalingen
gemaakt ten aanzien der suikelkultuur en den inkoop van stofgoud.
Reeds in het vorige jaa r had de heer Gronovius er op aangedrongen
dat van Gouvernementswege suikermolens op Borneo zouden worden
*) Staatsblad voor 1827, n°. 69.
s) Staatsblad, n°. 9.
8) Dezelfde bepalingen werden, bij resolutie van 11 Junij 1831 (Staatsbl.
no. 36), beboudens kleine wijzigingen, ook op de Zuid-oostkust van Borneo
toegepast.