II.
A f d e e l .
III.
H oofds
t u k .
Gips.
Eigenfchappen.
Zeer dikwils komt zy in de nabuurfchap vaq
heete Baden of Zoutbronnen voor, bevat
fomtyds Verfteende Zaaken , en maakt ook
Wel het Dak der Koper-Aderen uit.
De zelfftandigheid beftaat uit weeke buig-
zaame Schubben, die eene Kogelvlakte, doch
anders geene bepaalde Geftalte, fomtyds de
grootte maar van een Speldekop , fomtyds van
de Schubben van Karper, fomtyds eene mid-
delmaatige grootte , daar tusfchen, hebben,
-€n even zo van verfchillendedoorfchynendheid
zyn. Het knapt in ’t Vuur niet. Somtyds
is het zo week, dat men het tusfchen de Vingers
fyn kan wryven, of het fchynt, op ’tge-
voel , uit enkele Zandkorreltjes te beftaan :
dikwils is het, inzonderheid het Kleinkorre-
lig'e , zo hard, dat het door polyften een doffen
glans aanneemt. Dus beftaat het met een
witachtige en rood geaderde Gip.sfteen, welken
de Heer Gme l in by Thubingen heeft
gevonden. Somtyds is de Gips met Zand,
Kley en Mergel gemengd, en overtrekt z ig ,
in ’c Vuur-, meteen wit Glas; gelyk die, welke
men in de Groeve te Charonne, by Parys,
vindt. Hier toe betrekt de Heer W a l l e «
rius het Luneburger Porfelein, daar Bruck-
ma n n van fpreekt (V). Zeer dikwils vindt
men
Epift, hin, XLVII. VI. 12. Gypfus nativus f.
Porcellana Luneburgica. Eft: Lapis Gypfeus, inlgne Vi-
tïo albo obduftus. Ziet ’er uit als wit Porfelein.
K A L K S T E E N E 8$
raen deeze Gips Sneeuwwit, gelyk by Bevieux u.
en Thubingen, welke de zuiverfteis, geevende
de beste Pleifter. Zy komt ook graauw, rood- Hoorn-
achtig, Vleefchkleurig en geelachtig; ook wel Gips of
geel, bruin of zwart voor, en fomtyds ïc\\oonpleifter‘
gemarmerd , waar van gedagte Bruckmann
aartige Plaatjes bezat. Hy fpreekt onder an«
deren van een, als Marmer gepolyst van een
fraaije heldere Vleefchkleur, niet ver van Ba-
reuth gegraven , hoedanig een Plaatje ik ook
heb. Voorts maakt hy gewag van Gips met
Vrouwen-Glas vermengd, zynde vry zeldzaam.
Menigmaal vindt men ’er Seleniet in,
of de geheele Steen fp ly t, -als L ey, in groo-
ter of kleiner Blaadjes van onbepaalde geflal-
te , maar meest regtlinifch, en dan noemt
menze Schiefèrgips, overvloedig voorkomende
op de Switzerfche Alpen en op de Pyrenee-
fche Bergen (e). Deeze Schyven zyn of geheel
vlak of Schubachtig; dikker o f dunner;
graauw, geelachtig of geheel wit , of wit en
^raauw geaderd ; ondoorfchynende o f ook
doorfchynende. Van deeze laatfte komt voor
jn de Gipsgroeve, by Thubingen aan deNec-
kar, als ook te Rongenftock, in de Leut-
meritzer Kreits van Bohemen , alwaar Wie
Gulden, Loodglans, Blende en Kies, daar in
bree-
(/) Gypfum Lamellare, Wall> Syst. Min. I. p. 165.
#;f 5