ll. Onder de Saxifche Achaaten munten dfé vaa
Aïdoi- Koglits in fchoonheid uit, zo wel als
Hoofb- heid van Kleuren. Dit toont het Stukje Band-
ST]Band- Achaat> hier afgebeeld in Fig. 3 : welk,niet
Achaat. alleen de Banden zeer breed en onderfcheide-
^*3’ 4’ lyk, maar ook fraay gefchakeerd heeft. Binnen
de buitenfte ruuwe Korst is een breede
Okergeele Band, daar aan volgt een derge-
lyke Vermiljoenroode; hier aan een geele die
fmaller i s , voorts een bruinachtige, die in
het roode verdwynt. Deeze Achaat is g e heel
ondoorzigtig ; zo dat menze voor een
jaspis zoude neemen, indien niet de gladheid
'op de Breuk daar tegen ftreedt. Anderen die
met menigvuldige bleefer gegolfde Streepjes
in het roode fyn gebandeerd z yn , vallen in
andere plaatfen van Saxen. Ik hebze ook uit
het Tweebrugfe, die uitermaate fraay zyn met
een gegolfde Roozekleurige Band tusfchen
Kryftal, dat wederom met roodachtigen Ar
chaat gezoomd is. Die Roozekleurige Band
is wederzyds zeer Natuurlyk, als met een
Korstje van groen Mos begroeid: zie Fig. 4.
„ In de laatlle jaaren, is uit Ysland o f
j, van de Faroe * Eilanden zekere Band - A-
„ chaat overgebragt, welke aldaar Laagswyze
„ breekt; zo dat men ’er groote Stukken van
„ heeft. Daar loopen witte , graauwe , ja
, , fomtyds ook groene en zwarte Streepen, by
„ verwisfeling evenwydig en horizontaal door
heen.
„ heen. De Onyxftreepen, inzonderheid, a
welken men,’er in vindt, zyn zeer tyn en v .
r, de Steen ondergaat een fraaije pplyfting. J J g S f
‘M Van buiten heeft hy een Kleijigen Korst
*’ of Saalband, van de een o f andere Kleur,
, , die weeker is dan de Achaat, zo dat menze
J: af kan vylen. Dikwils komt dezelve aldaar
in Rotfen aan den Zeekant voor ( 0 *
' Wanneer de Banden in de Achaat zodanig J g J * -
loopen, dat zy een hoekigen Omtrek vormen, Fig, ‘5,
dan noemt men het een Vefting- of Fortres-
Achaat. Dit hangt veelal af van de manier, op
welke de Steen doorgezaagd wordt, en maakt
dus veelerley Vertooningen. Een zeer fraaije
heeft plaats in e*en Orientaalfche Achaaten-
Plaat myner Verzameling’; alwaar de Steen be-
ftaai uit evenwydige geele ftreepen, door de
heldere Chalcedoon loopende,die als een Vesting
in ’t bruine maaken, om welke heen een
Linie van een meer dan vyfdubbelen Band,
zuiver w it, allengs verflauwende, even als
met Terrasfen : zo dat men deezen misfchien
eer met R ijm ph iu s een Cepites of Tuinfteen
zou mogen noemen. Veel meer zweemt naar
een Vestingwerk, de Tekening’ op den Steen
van Kirchenbollenbacker in ’t Salm-Salmfe,
in Fig* 5 afgebeeld, welke over ’t geheel een
zwart-
O' ) Bruckmann Beytrage 1778. p* 155»
T 4
III. D e EU Hl* Stuk.