u.
A tdèel
vii.
HoorDSfÜK.
phter. Diamanten, echte Robynen, fchoone
Saphieren en Smaragden, (welke Iaatften het,
volgens P l i n i u s berigt, verbood en was te
fhyden:) Opaaien * Granaaten, Topaazen en
Kryftallen , komen onder de Antieken gehêel
niet, of maar zeer zeldzaam gegraveerd voor*
Misfchien zyn de eerften hun te hard geweest,
om op die manier te bewerken; hoewel men
den Diamant ook' onder de gefneeden Stee-
nen van den Borstlap, voorgemeld, opgeteld
vindt: maar, behalve dat men niet
verzekerd is , of zy die zelfde Steenen gehad
hebben * welke tegenwoordig zo genoemd
worden , als zy in onze befchryving van den
Borstlap voorkomen ; verklaaren de Jooden
zulks door een Wonderwerk. De Talmud
verhaalt , bovendien ', dat de twee Tafelen
der tién Geboden , door den Almagtigen be-
fchreeven , van den fchöonften , zuiverden,
Saphierfteen geweest zyn voegende daarby,
dat Mosës , dezelven verbroken hebbende, uit
het verkoopen der Stukken zig Schatten heeft
verzameld :* ’t welk te öngerymd is'j om geloof
te verdienen.*
ti« Konst 'veetên wy , dat de Koöst, van de Dia-
van Steen-manten te bearbeiden, nu omtrent driehonderd
Jaaren geleeden, eerst , by toeval , uitgevonden
zy. De Ouden gaven aan de Steenen
en Glasflusfen, waar in zy fneeden, een
zeer eenvoudige Gedalte. Z y maakten dèzelk
11 y pen.
aselven of aan beide zyden geheel plat, of n.
aan de eeoe zyde plat, aan de andere Schild-
vormig verheven, alwaar dan de Steen gegra- Hoon*
veerd werdt. Evenwel was het ook by de
Egyptepaars in gebruik, de ïnfnyding te doen
op de platte zyde , ’t geen inzonderheid ge-
fchieden moest, wanneer men ze tot Zegels
gebruiken wilde: ’t welk ook al overoud moet
zyn; alzo daar van méde in de Heilige Schrift,
by het gravecren van den Borstlap, gewaagd
wordt. Somtyds werden 5er ook wel Gaten
in geboord , om ze tot Baggen of Oorfieraaden
te kunnen gebruiken, of als Behoedmiddelen,
of tot Sieraad , voor den Borst tedraagen.
Buiten twyfel zullen de Ouden dan ook in Laboca«.-
het Steeujlypen eènigermaate bedreeven zyn eö’
geweest, doch mooglyk niet meer dan de
Indiaaneh hedendaags, door welken de Ede*
le Steenen , die men van hun bekomt, zeer
gebrekkelyk worden gefatfoeneerd. In ’t al-
gemeen zynze niét fcherp gefleepen , en vooral
ook niet wei. gepolyst; hebben dikwijs bovendien
de fouten , van eene onvolkomens
verdeeling en aftneeting der Facetten , niet
alleen ,‘maar ook der zydvlakten, welken fom-
tyds febeef tegenover malkander ftaaft. Dit is
de reden , dat zodanige Steenen veel minder
Glans en Vuur hebben, dan wanneer zy,door
Europifche Konfbnaars , regtfyn,'fcherp en
egaal geüeepén, én wel gepolyst zyn. Men
E s noemt-
JIL Deel: III. Sw?k.