ll. behoorlyke Geflalte hebben* Dus ziet men,,
dat alles op een Wiskonitige manier verricht
Hoofd- wordt, en begrypt, hoe zulk een menigte
Diamant. Facetten» zo geregeld en naauwkeurig , kan
gefleepen worden op een Steentje, naauw-
lyks een Speldekop of Peperkorrel groot*
Ondertusfchen verliest, door dit fchoonmaa-i
ken en flypen, de Diamant doorgaans byna
de helft van zyn gewigt.
Uit het gezegde b lykt, hoe men deezen
Steen ook tot dunne Plaatjes fnyden kan,
om de een o f andere Beeldtenis in ’t klein te
overdekken. Om denzelven als een Signet te
bewerken.is een Toeilel noodig, die insge-
lyks door Raderwerk omgaat. Dit vereifcht
veel tyd en geduld , doch niettemin is het z»
wel, als in andere Steenen, mooglyk(^). Om
’ er Gaatjes in te booren, wordt een Staalen
Naald daar op g e z e t , difc door een Drilboog
omgedreeven wordt,gelyk in het Paar 1-
gaten gefchiedt* Doch tot dit alles heeft men
ook Diamantpoeder noodig, dat wel fyn gemaakt
is. Ten dien einde gebruikt men een
Staalen Koker, waar in een dergelyke Cylin-
der past, e n het gruis, daarin gedaan, wordt
zeer gemakkelyk daar mede zo fyn gewree-
ven, als men het begeert. Dus ziet men dat
ook deeze Steen zig eenigermaate door Staal
be*
(«0 Bruckm. Beijtrage y» 43,
bewerken laat. Gewreeven geeft hy in ’t n .
donker Licht en trekt ook ligte Stofjes aan,
gelyk de Barnfteen, enz. (x). Hoofd-
De Diamant genoegzaam fpeelende é S S S % E L
zyn eigen Vuur en Glans, gelyk. in de ge-derDm-
nen,die volkomen zyn , plaatsiheeft, behoeftman ‘1*
geen Folie, en wordt flegts met Mailik, die
met zwart gebrand Yvoor gemengd is, in zy-
ne Kas beveiligd , of ook wel van onderen
bloot, dat is a jour, gezet. Veelen vallen
in eenig opzigt gebrekkig. Ten aanzien van
Glans en helderheid heeft menze van het
eerjïe, tweede en derde Water, zogenaamd. Zy*
ne Hardheid onderzoekt men, met hem,heet
gemaakt, plotslings te werpen in koud Water,
en z ie t , of hy daar door Barilen krygt,
die z ig , door ’er op te Ademen, ook wel in
hem openbaaren. Met het bloote Oog wordt
menze zelden in de ruuwe Steen gewaar. Voorts
hebben zy fomtyds graauwe of geelachtige
plekken, Vedertjes, Adertjes, Takjes, Knoo-
pen o f Strookjes ; Roeftige of Afchkleurige
Vlakken; kleine witte, roodachtige, zwarte
of bruine Korreltjes of Stippen ; of doffe ,
Glazige fteden: welk alles, benevens de bruine
, zwartachtige Kleur en onbekwaame figuur,
(k) Bgyle de Jldmnante in Tenebris lucente öbferv. ad
cakeni Libelli de Cdoribus. Athftël. 1667.
F f 4