II. ( 4) Edele Steen, Je vierde in hardheid, met
Aïdeec. g eeje j£ieur j yuur geenjiand
Hooïd- houdt,
STUK. • ••
IV .
Gemind Deeze Steen heeft zynen Neerduitfchen
Topaas. * naam5 in ’ t Franfch Topafe, van den Latyn-
fchen Topazius, in ’t Griekfch Topazos, welke
van een Eiland in de Roode Zee afkomftig
zoude zyn. Het fchynt, nogthans, dat de
Ouden daar door een groenachtigen Steen, en
mooglyk wel den hedendaagfchen Chryfolieth
o f Chryfopraas, verftaan hebben; terwyl zy
onzen Topaas bedoelden , met den naam van
Chryjolithos, Chryfelectron , Leucochryfis en der-
gelyken, die zagen op de Kleur, welke meer
o f min naar ’t Goudgeele trok. P l i n i d s
merkt zelfs aan , dat ’er Chryfoliethen z y n ,
die het Goud, als ’t ware, doen verbleeken,
wanneer menze by hetzelve houdt.
Behalve Bengale, Ceylon en andere plaat-
fen in Oostindie, vallen de Topaazen ook in
Arabie , Ethiopië, Brafil, Peru, in Spanje,
Switzerland en andere deelen van Europa, by-
zonderlyk in Saxen, Bohemen, Silezie, Honga
(4) Gemma duritie quarta, Colore flavo in ïgne non
perfiftente. Mihi. Gemma pe'ilucidisfima, duritie quarta,
Colore Aureo, in Igné fugaci. W all. Sijfl. Min. I. Sp.
107. p. 250. Borax LapicTolus Prismaticus pellucidus,
pyramidibus fcruncatis, flavus. L inn. Syjt, Nat, XII.
Tom. 111. Gen. 15. Sp. 2. a. Topazius Gemma. Cronst.
Mîts. 381* V og. Min. 141. Chryfolithus antiquorum. \
garie en Siberie. Zy worden of los in Zand 11.
of Aarde, of op andere Steenen vastzittende, wilT
gevonden. Op Sneckenberg, in Saxen,bree- Hoohj-
ken zy , benevens witte Berg. Kryftallen, in j 0paas.
een Graniet of dergelyke' Rotsfteen, die uit
zeer veel Kwarts, zeer fyne Glimmer- en
Kleydeeltjes beftaat, en fomtyds ook Schirl-
ftraalen ingemerigd heeft; by Striegaü, in Sile*
zie, in zwaare Gips-Spaath. De meeflen komen
in Oostindie Keizeiachtig, onder'andere
Steentjes van verfchillende hoedanigheden,
voor.
In hardheid volgt de Topaas aan den Safier, Eigen-»
van welken h y , zo wel als van den Robyn en - appeiU
Diamant, als het Orientaalfchen z y n , gekratst
wordt. Dd Occidentaalfche zyn minder hard
en blykbaar van eene Bladerige zelfftandig-
heid. Onder de Saxifche en Brafiliaanfche
komen vo o r , die ongemeen zuiver en Rerk
van Glans z yn , doch de Europifche zyn niet
zo hoog van Kleur als de Oostindifche. De
zwaarte verfchilt weinig van die der befchree-
vene Steenen. Op zig zelf is hy door Vuur
niet fmeltbaar , zo men w il ; maar verliest
zyne Kleur en fpringt in kleine brokjes. Zyn
Poeijer kan men met Borax fmdfoen tot een
onkleurig Glas. Sommige Brafiliaanfche worden
rood in ’t Vuur.
In waarde zyn de Orientaalfche zuivere Waardy,
Topaazen, inzonderheid hoogkleurig, weinig
min-
HL Duel. III. Stuk.