ij. Niet alleen in Sweeden, maar ook in Groen-
land > komt deeze by enkelde losfe Stukken
Hooïd- voor. Het is een vooze Steen, die het Wa-
*PokjUen ter doorlaat, hebbende eene geelachtige Korst,
doch anders wit van Kleur zynde , met plekken,
die zig yertoonen a lso f zy door Yzer-
Roest uitgevreten waren. De Steen is Afch-
graauw , de Vlakken zyn donker bruin. Uit
Peru heeft men dergelyken witachtigen Steen,
met geele Vlakken getygerd. Ik heb ook
een Zilver «Erts uit Hongarie, die men Ty-
ger - Erts noemt, met blaauwe Vlakken op
een witten Grond. Buiten twyfel moeten
die Plekken, door het opdruppelen van eenige
Mineraal V o g t , eene invreetende eigenfchap
hebbende, ontftaan zyn. Maar hoe komen
deeze Vlakken binnen in de Steen verfpreid?
Dit kan men niet wel verklaaren, ten zy men
onderftelle, dat by de vorming eenige Stof-
fe daar in verfpreid zy geweest, die meest
uit Water beftond , ’t welk door de Poren
van den Steen is uitgezeegen, en alleen dat
overblyfzel gelaten heeft.
Zulks blykt my duidelyk in de Elvans ■ Stom
van
rug'meis. Syji. XI l. Tom. 111. Gen. g. Sp. $. Mus%
j e s f . 4. N. 6. Cos folidiuscula alba, cortice flavescente,
maculis fuscis friabilibus. It. Scan. 13. Cos Glareofa cor-
rofa. Wall. Min. 1. p. 197. Saxum Arenarium
Granulis H ammitse fimilibus obfitum. Dacost. Fosf. p,
Ï33, N, 13 ?
Z A N D S T E E N E N. 54*
Van Cornwall , waar van ik een brok heb, aideel*
vol dergelyke Pukkeltjes van eene Kalkach-
tige natuur. Misfchien behoort hier ook dat stok.
Gefteente, van eene donker Afchgraauwe-S to 4?w,<
K leu r , een Laag maakende, die wel twaalf
Roeden diep legt in de Steenkolen-Groeven
te Madeley in Shropshire in Engeland, aldaar
van de Kolengraayers de Mazeïfteen genaamd;
overal,waar men hem breekt, bezet met
bruinachtige Pukkeltjes , die uitpuilen, van
grootte als Papaver «Zaad , en dus veel ge»
lykende naar ’c gene voorkomt in de Nor-
mandifche Verfteeningen, voorgemeld (V).
Ondertusfchen moet men hier van de Pok-
kenfleenen wel onderfcheiden , die de Italiaa-
nen Variolari noemen, om dat dezelven op de
Oppervlakte met ronde Knobbeltjes bezet zyn,
enzodanigen, welken de Heer W a l l e r ; ü s
Parïolithi heeft getyteld , als yeele kleine Kei-
zelfteentjes bevattende, die de Oppervlakte
oneffen maaken (</) : want deeze behooren
eigentlyk tot de Poddingfteenen. De Fario*
iites, Kinderpokfteenen, of P/erm de Picot, uit
de Durance , welken d e . l a T o o s e t t e ,
befchreeven heeft, zyn niets anders dan onzuivere
Porfieren met eene groene Grondkleur.
« » (ö)
CO Nat. Hift. 111, D. 1. Stuk , bladz. 398,410.
0 0 Lithotqmi elevatis yel.depresfis Globttfc immixtis
præditi. Variolitæ. Sijst. Min. 11. p. 619.