• H* ^ merkt (m) , moaglyk in over • oude tyden, toen
• V i l 1. * dié Zandkorrels nog week waren , zondèr eenig
stuk!™" Lym, door enkel Water, kunnen famengepakt
zyn ; ’t welk zyn Ed. inzonderheid bewyst,
door de famengroeijing van Zand onder Water.
Maar, wie ziet niet, hóé dit bewys op
losfe Schroeven ftaa? In de èerfte plaats is
die weekheid der Zanddeekjes eené louter
aangenomerie Onderftelling , "zonder eenigen
grond; ten minde onwaarfchynlyk, wanneer
men het Zand acht door een foort van Kry-
flallizatie te zyn gebooren (n). Ten anderen
is het Water, inzonderheid het Zee-Water,
nooit bevryd, van eenige Lymerige Stoffe of
Aarddeeltjes , die te famen zeer wel in ftaat
zyn , óm dé Zanddeekjes famen te héchten
onder Water. Dit blykt pok in dê famengroei?
j'ing van Zand en ander hard Steengruis, door
een Okerachtig Vogt, tot Steen , in deGruis-
fteenen nog dagelyks gefchiedende (o). Immers
dat rondachtige Lighaamen , gelyk dezelven
zyn ,zo vast aan elkander kléeven zoudcn’door
enkele aanraaking , ftrydt tegen alle Onder-
vindingJ Ook' erkent zyn Ed. aanftonds daar
op , z e l f , dat ’er eene Aardachtige Stoffé
"!/ . noodig zy geweest, om de eerfi verharde. Stee*
"v : . . nige
• ’( * ) Obfèrv&tiones' ckéa Arertarios Eaiades. Syfk Min.
I, M 210.
(n) Zie ’t voorg. Stuk , bladz. 426.
(o) Zie het Artikel van den Qruisjlem, hier agter.
nige Zanddeekjes famen te verbinden. Welke ^ y .
StofFe o f Meelzandig, of Kleijig, of Mergel- Vin.
achtig , o f van eene Yzerige of Kalkige na-STy£°*n'
tuur, in de Zandfteenen is waargenomen. En
deeze béhooren dan tot de Samengelymde Steenen
, die van laater oirfprong zouden zyn en
Bergen famenftellen van ongelyke hardheid,
gelyk zulks aan het Gebergte Pirna in Saxen,
door den vermaarde He n c k e l , was waargenomen,
‘
' De Zandbergen , uit zulk Gefteenté beftaan-
de, worden derhalve, ten opzigt van deff
Oirfprong, door zyn Ed. als drieërley be-
fchouwd. ï . Alhroudfle, uit week famenge-
hoopt Zand, dat vervolgens tot Korreltjes
i$ verhard« Die Zanddeekjes, eerst door
hunne weekheid famengepakt , moeten dam
vervolgens weder van elkander- geweekeh
z y n , om ropdaqhtig, te worden; ’t.welk tegen
den zo vasten famenhang ftrydt. Menheeft
geen Lym in fommigen ,zegt zyn. Ed.,
kunnen waarneemen; doch dar is zeer moeielyk
te vinden,zélfs in die,daar het blykbaarplaats
heeft. Ook geloof ik dat veel Zand, in deezen,
zig zelve tot een Lym vevftrekt, inzonderheid
het Meelzand, met onvatbaare enbyna onzigt-
baare Aardachtige deeltjes, dikwils vermengd
onder ander Zand* e. Zondvloed ~ Bergen, wier oirfprong
de Verfteende Zaaken of Spoorfteenen
van Planten, daar in gevonden, aantoonen.
3. Nleur