U. AlDBEI»
■ vu.
Hooro-
SŸUE,
438 H O O G • G L A S Z I G E OP
joen van een naar de regelen der Konst weî
gefleepen Briljant ,■ moet half. zo hoog zytî
als het onderfte of de Broek : de onderfte
Vlakte moet flegts het vyfde deel der breedte
hebben van de bovenfte, en het getal der Facetten
moet onder vyfentwintig, boven drieën
dertig zyn. Dit heeft ook in andere Edele
Steenen plaats , raids dezelven niet te vol-
kleurig zyn : als wanneer zy minder dikte moeten
hebben. De figuur, voor ’t overige, der
Briljanten, neemt men vierhoekig, rond ,
langwerpig , Eyrond , Peer- of Drupvormig
en Hartvormig. De laatstgemelden., Pendeloques
o f Bagfteenen genaamd , werden voorheen
met een Gaatje doorboord, aan het fpit-
fe en d , omze dus tot Oor-Hangers te kunnen
gebruiken ; maar, dewyl ze dus ligt afbraken*
vat menze thans meest a jour of in gewoone
Kastjes. Egn Steen, van onderen, plat, doch
anders als een Briljant gefleepen , .wordt
een halve Briljant, in ’ t Franfch Brillonet
o f demi-Brillant, geheten. De zodanigen worden
dikwils met een Onderlaag van Kryftal
vervalfcht. Uit de meerder dikte, en grooter
arbeid, begrypt men lig t, dat de Briljanten
duurder zyn dan Roosfteenen van gelyke grootte.
Gelyk de Hollanders in deeze laatften,
zo munten de Engelfchen in ’ t flypert der Briljanten
uit.
Buiten de thans befchreevene ’ Jini&cs maakSetne edne-
gefleepen
gieenea.
E d e l e S t e e n e n. 439
Steenflypers, naar de hoedanigheid van den
Steen of ook uit eigen Zinnelykheid, ver-
fcheide gemengde Geftalten. Sommigen der-s
zelven kan men gevoeglyk Ruiten- Briljanten
noemen; alzo zy boven uit vierzydige Facetten
beftaan, en onder als een Briljant gefleepen
zyn. Men heeft ’er ook, van boven als Roosfteenen,
onder met gefternde Facetten, hoe-
danigen fommigen aan beide zyden hebben.
Men heeft ’er, die van boven plat zyn, van
onderen met Facetten, die niet in een Spits,
maar in een langwerpige Kiel famenloopen ;
welken men Ezelsruggen tytelt. , Een andere
Soort heeft boven een:groote Vlakte, aan den
rand driehoekige Facetten, en onder Sternfa-
cetten, die in een Spifs famenkomen. Zodanige
Steenen of Kryftallen, die men over eeni-
ge Beeldtenis heen wil leggen , worden dun
en vlak bearbeid. De Steenen met een weer-
fchyn, gelyk de Kat-Oogen en Opaaien ,
worden van onderen dikwils plat, vanboven
Schildachtig of half Kogelrond , en fomtyds
ook wel in ’ t geheel Linsvormig gefleepen.
Rolfteenen , eindelyk, zyn aan drie Zyden
vlak, en endelings in ’t midden met een Gat
doorboord; zo dat zy draaijen kunnen. Deeze
worden, tot het fnyden van Zegels op derzeï-
ver Zyden, gebruikt.
Ik gaa nu tot de byzondere befchryving der
Edele Steenen over.
Ee 4 (1) Edele
11.
A fdeel.
y ji.
H ooedruK.