II. AlDESL. VIL
H oofdstuk.
hefchouwd worden. De Hardheid en Glans
heeft in de eene minder, inde anderen meer
plaats. Eenigen wederftaan den Vy l, anderen
niet: eenigen worden gekratst door Splinters
van anderen of door Staal, Maar in ’t algemeen
is ’ t van dezelven waar, dat zy een Plaa-
tig famenftel hebben ; ’t welk eerst de vermaarde,
B o y l e , en naderhand H e n c k e l ,
waargenomen heeft (0). Dit wordt in ’t kloo-
ven der Diamanten byzonderlyk in acht genomen.
Byna alle; Schry vers verhaaien, dat
de meefte, ’t zy door de Zonnefchyn, door
Vuur o f door W ryving, warm gemaakt, ' Ph&s-
phoresceeren, dat is , in ’t donker Lichten',met
den Glans van gepolyst Zilver. * Zelfs hebben
andere grovere Steenen , gelyk Porphier,
Graniet, Jaspis, Achaat,Onyx,enz.enz.volgens
de Waarneemingen van B e c c a r iü s ,
wanneer zy fchielyk in ’t donker, gebragt
worden, die Eigenfchap (p ) : maar buiten
de Diamanten is dat Licht in zeer weinige
Edele Steenen waar te neemen , indien zy
niet doorgloeid zyn. De Wryving, in tegendeel,
geeft hun een Elektrieke kragt , .;byna
gelyk aan Glas, Barnfteen en andere Lig*
haamen ; welke door ’t Vuur niet in de-
. zel-
(0) De Lap. Origine, p. 44, 43.
Cp) Ment. de VAccid, de l'Inftitut de Bologne, Volt
17, 18, 10.
zelven , gelyk in de Tourmalin, verwekt IJ* ^
wordt (q). t VUAlle
Edele Steenen, de Diamant niet uitge-STUi^‘ n
zonderd , kunnen, door verfcheide trappen Hou-
des Vuurs, ten deele in Glas , ten deele in y^urT *
Kalk veranderd; ten deele hard gebrand worden,
en, volgens zeer laate Proefneemingen ,
kan men den Diamant, door eenen uiterften
trap van Hitte, in de Lugt doen vliegen. De
gekleurde Steenen verliezen, door een kleiner
of fterker Vuur | eindelyk hunne Kleur (r).
Volgens het Berigt van den Heer K r a m e r
worden de meefte Orientaalfche Edele Steenen
, door een geweldigen trap van Vuur, tot
' eenc
C?) Attritu Eleftrici fiunt, non vero Igne. Wall.
Syjl' Min. 1. p. 241.
I (O Calcinatorio Igne nil de pondere, neque de Co-
lore perdunt, zegt Wallerius, uts. Dit is zekerlyk ten
opzigt van alle Edele Steenen niet waar: gelyk blykt,
wanneer hy dezelven in. ’t byzonder befchryft: zeggende
, by voorbeeld, van den Topaas. Igne calcinatorio
Colorem perdit fimul et incrementum Fonderis fuscipit,
p. 2.51 : en van den Robyn, Igne parum de Fondere
perdit. Hoe kan zyn Ed. zig zelf dus tegenfpfeeken ?
'Van de Granaaten , Amethylten , Chryfolithen is het
bekend, dat zy de Kleur verliezen, zelfs dooreen minnaren
trap van Vuur. Van den laatften zegt hy zelf :
Calcinata Colorem et transparentiam perdit. p. 255.
CjLemmae coloratse fere omnes in Igne aut Colorem mutant
aut excolores fiunt; zegt Kramer, Art. Dodnt,
F. 1« P- 45-