aSo K e i z e l i g O F
AFDK».Jn ,£ Vuur wordt hy geheel wit en ondoor-
V. * fchynende.
stu^ FD” ^ Ier zou ^ 00^ eigen dyk zogenaamde
Boom- Boomfleenen of Macho,- Steenin , die eene meer
fteenen. Df minder fïerlyke Tekening van Boompjes in
doorfchynende Chalcedoon hebben, kunnen
t’huis brengen ; hoewel dezelven gemeenlyk
Dendrachates getyteld worden , en ook wel
Achaate Boomfleenen. De Grenspaal, immers
., tusfchen Achaat en Chalcedoon, (ge-
lykmen uit het voorige befluiten kan,) is zeer
onbepaald. Maar deeze Steenen heb ik in
5t voorgaande Stuk reeds genoegzaam om*
flandig voorgefield (j).
X.
Silex
Carneolus.
Kornalyn.
( io ) Keyfleen die verfpreid is> doorfchynend ,
eenkleurig rood.
Deeze Steen , die Carneolus o f Sur dus ge*
noemd wordt, in ’t Franfch Cornaline, by
ons Kornalyn\ is meest kenbaar aan zyne roodheid
, die 'taamelyk naar ’ t Vleefchkleurige
tre k t, waar van hy den naam heeft. Men
vindt hem in Oostindie en door geheel Afie,.
van Kamtfchatka tot aan de Oevers der Kas-
CO Zie aldaar , bladz. 114.
Ç10) Silex vagus, diaphanus, unicolor ruber. Syft. Nntl
Sp. 9. Achates fere pellucidus, Colore rubente. Wall.
Syft. Min. I. p. 285. Sp. 127, Corneus Lapis diapha-
ru s , polituram admittens , ruber. W o l t . Min. 14, Car*
niolus. Cronst. Min, Ç. 59, Sardus recentioritm,
K e ï - S t ï ï h e 281
pifche Z e e , als ook in Arabie en Egypte; II.
voorts in Boheme , Silezie , Saxen , Italië , ^ y “ 1*
zelfs in Ierland en in Amerika. Meestal" komt Hoon*
hy by Nesten en Laagen in andere Keyfoor' ^Tmiyn.
ten , doch fomtyds ook geheel los in Wateren,
op Velden en in de Aarde, doch niet by
zo groote Stukken voor, als de Chalcedoon.
In zwaarte komt hy omtrent met de blaauwe
Opaaien overeen , en in hardheid met de O-
nyx‘ en Chalcedoon. Men kan hem zo min
geheel doorfchynend noemen, als die, enover-
zulks maakt de Kleur de yoornaamfle onder-
fcheiding. De Orientaalfchè ondertusfchen
is, (gelyk het met de me e f te andere Edele
Steenen gaat,) zwaarder, harder en helderer,
dan de Europifche. Hy breekt Schulpig, in
hoekige flukken, die glad‘ zyn op de breuk.
Zeer dikwils valt hy Keizeiachtig, met eene
ruuwe Yzerhoudende of Kalkachtige Korst
bekleed.. Échte Verfleehingen komen ’er
niet in'voor; maar fomtyds zyn ’er de Holligheden
van Conchyliën in het Steenryk mede
opgevuld.
Van ouds was de Kornalyn reeds bekend
onder de Edele Steenen en in de Borstlap
des Heiligdoms de eerfte in rang, onder den
naam van Sardis (0 * De Jooden, evenwel ,
mee*
(0 Exod. XXVIII. vs. 17.
S >