A fdeel, achting. Ik heb echter een zeer fraaije van
Vil. Brafil, die meteen witten Glans volkomen als
stuk?ID' een Kat-Oog fpeelt.
V l i j .
Geimna /'g') Edele Steen, die zeer weinig hard is, van tieryllus♦ ' ’ ö
Beril. eene blaauwachtige Kleur,
Deeze, die, wegens zyne Zeegroene Kleur,
hedendaags veelal Aigue marine of Aquamarind,
dat is Zee-Water, genoemd wordt, in Italië
Berillo , fchynt de Berillus te zyn der Ouden,
Onder de Fondamenten van het Nieuwe Je-
rufalem, wordt hy,zo wel als de Chryfolieth,
gemeld. Men vindt hem, in Indie en Europa,
op dq zelfde plaatfen als die, en op de
zelfde manier, fomtyds in Hukken van groot,
te als een klein Hoender-Ey. Oiider de ge-
dagte Keizeltjcs komt hy mede voor.
Eigen- 1 e Beril heeft een zeer heldere, nu blee-
fchappen.^ere {terjfe r e , Zeegroene Kleur, die
doorgaans zeer naar ’t blaauwq trekt, zodat
men hem naauwlyks groenachtig noemen'
kan. W allerius wil hem van de Aigue ma-
rvW’daar door onderfche’iden, dat zyne Kleur
fter-
Gemma duritie minimi, Colore caerulescente. Min
hi. Smaragdus coemleo viridescente colore. Aqua mari.
na Wall. Sijjt. fl'tn, I. p. 254. Borax Lapidofus
Prismaticus &c. coeruleo - virens. Linn. Sijft. Nat. Xl i ,
Tom. 111 Gen. 15. Sp. 2. <y. Topazius Beryllus. Aqua,
marina. Cronst. Min. 47-, V og, Min. 146.
fterker blaauwachtig groen zou zyn ; doch
erkent zelf, dat die onderfcheiding wankele.
Sommigen, zegt hy , betrekken hem tot deSTUK>
Chryfoliethen, daar hy doch te blykbaar van Beril of
verfchilt. Dikwils is ’er naauwlyks Kleur in rln™mei'
te befpeuren, dan een uitermaate bleekblaauw
Schynzel. Oudtyds hadt men hem drieder-
ley, van-donkere .Olie-Kleur , Zeegroen en
dus met een fchitterende Glans (a). Eenigen
geeven ’er eene Aal- of Palingkleur aan , ’ t
welk niet oneigen is. In weekheid komt hy
met den Chryfolieth overeen, als ookin zwaarte.
Op de breuk is hy Glasachtig, in geweef*
zei Bladqrig en volkomen doorfchynende :
hoewel men hem zelden, ingroote Stukken,
zonder Barstjes,Vedertjes,qf Plaatjes, inwendig,
aantreft. Twee Huren in ’t. Vuur gegloeid,
verliest hy in gewigt,doch niet in Kleur noch
helderheid : houdt men hem langer daar in
en verfterkt de Hitte, zo fmeltdiy.» met zekere
Konstgreepen , van z e lf , zo vyel als met
Borax, tot een wit ondoorfchynend Glas. De
Kleur moet inzonderheid van Koper ontftaan:
tén minfte 'kan een Vierde Loots gebrand
Koper aan'een 'geheel Pond Kryftalglas de
Kleur médedeelen van den Berilfteen.
De figuur der Kryftallen is byna met die Kryft^
der figuur.
IfJfl
m m
§ §
w
(«) PsELLüs de Lap. virtut. per Bernabd. p. 13.
I II . Deel. III, S tuk.
fl- i t\