n. ,, mengroeijing is begonnen op onderaardfche
Aikebi» piaatfen. 4. Van daar zyn deeze Rotsftee-
Hooni- 9i nen, door zeker onbevattelyk geweld, op
STOK* ,, de Oppervlakte des Aardkloots en der £er-
,, gen gefmeten.” Dit moest dan ten tyde van
den Zondvloed gefchied zyn: terwyl wy on-
dertusfchen niet leezen, dat daar door zulk
een geweld is veroirzaakt en veeleer uit de
langzaame opdrooging des Aardryks het tegendeel
befluiten zouden. De geweldig ftroo-
mende Wateren hebben geen zwaare Steenen
op de Bergen kunnen brengen; maar wel de-
zelven daar doen afrollen, na dat zy van de
Rotfen afgebroken waren. Onder den Zondvloed
, zal men naauwlyks toeftsmmen, dat eene
verharding zy gefchied. E n , het is uit de
famenftelling van fommigen dier Steen en
waarfchynlyk, dat de famengroeijing van veel
laater tyd zy.
Waar. De hoogfte Bergen zyn zo klein , ten op-
fchyniyke 2igt van den Aardkloot en deszelfs Opper-
vormiDg. vlakte 9 als Zandkorrels in vergelyking met
een Berg ( q). Die Bergen zyn waarfchynlyk
in de eerfte vorming des Aardkloots begree»
pén geweest, als maakende de Ketenen uit,
tot deszelfs vastheid dienftig , gelyk Buachs
niet zonder reden onderftelt ( r> Voor den Zond-
(O Zie het HL Deels 1. Stuk, deezer Nat. Hiftorie ,
bladz, 50, enz.
(O Zie Uitgezogte Verhand, 111. De e l , bladz.553,
. J M
R o T S S T E E N E I T . 5öt
Zondvloed hebben zy derhalve reeds beftaan, ^;
doch zo hoog misfchien niet uitgeftoken ; al* y ill.
zo door denzelven veele Aardachtige Stoffen,
daar tusfchen , zyn weggefpoeld. E n , wat
derzelver Vorming aangaat, moet men begry
pen dat de Steenen, in ’t algemeen, door een
foort van Kryftallizatie , en wel door middel
van Vuur; gelyk de Schirls, Granaaten, Spaa-
then , Glimmers , en dergelyken, en dus op
eene fchielyke wyze , zyn geboren : terwyl
mooglyk dit zelfde Vuur, wederom, die Steenen
vergruisd h eeft, en dus gemaakt, dat
deeze Korrels en Brokjes van eene andere,
op dien zelfden tyd kryftallizeerende of fa-
mengroeijende Steenftoffe, ontvangen werden;
waar doo? dan eene oneindig verfchillende
vermenging, zo ten opzigt van de famen-
ftellende deelen, als van de grootte, plaats en
figuur, en wel misfchien by de eerfte Schepping
of fatzoeneering des Aardkloots, heeft
kunnen ontftaan. _
Deeze m^ne Gisfing is op alle Rotsfteenen^dgr-
toepasfelyk, welke door gezegden Heer W al- door
l e r iu s , in *t algemeen, naar de verfchil- w a lende
manier van Generatie, onderscheiden
worden in Gemengde en Vergaarde Rotsftee-
nen. „ De Gemengde, fzegt z yn E d .,) zyn
uit twee of drie verfchillende Soorten van
” Steenen, volmaakt en egaal, op zulk eene
” manier famengefteld, als ofzy in een vloei-
Ma 3, baa.
I I I . D e e l . III. S t u k .
m
H
B