II;
AjDEEf..
V.
JlooïDSTOK.
Die kle-
verig of
Lymerig
i s ;
dat aan eene opvulling der vooze selfftandig-
heid door een Keywordend Vogt fchynt toe
te fchryven. Evenwel zal dit geen enkel helder
Vogt zyn geweest, maar een Vogt met
een aanmerkelyke veelheid Kleijige deelen
bezwangerd.
Ook begrypt zyn Ed. de noodzaaklykheid
hier van, met in de tweede plaats te onder-
ftellen; dat deeze vloeibaare Stoffe kleverig of
lymerig moet geweest en allengs Lymeriger
geworden zyn. Hier toe brengt hy het ge*
tuigenis by van G a s s e n d ï , door wien waargenomen
was, dat de Keyfteenen in *t Water
uit eene Lilachtige, weeke, handelbaare Stoffe
, voortkwamen. . Veel nader hadt zyn Ed.
zulks kunnen bevestigen door de Waarnee-
mingen van T o u r n e f o r j in Provence en
.van B e r t r a n d in ’t Kanton Bern, die in
Beeken ronde fnybaare Klonten vonden; welke
in de Lugt verhardden tot Keyfteenen.
Maar, hier door ftoot hy zyn eigen denkbeeld
om verre. Het moet als dan een foort van
Deeg zyn , aanmerkelyk overeenkomende met
het gene daar men Porfelein van bakt: welks
vorming uit Kley de geboorte der Keizelen
veel opheldert (a). Zulk een Lymerige Stoffe
, nü, meende hy beweezen te hebben, dat
in
('d) Zie dien aangaande he t v o o rg a an d e II. S t u k ,
|$adz» 5°4i enz»
ra de Kley niet ware: faaare Kleverigheid zou il.
alleenlyk van de aantrekking der deeltjes ten y.
opzigt van ’t Water , afhangen: doch onge-
lukkig voor zyn Ed. is die Lymerige Vettigheid,
welke de Kley tot Kley maakt, al te dui-
delyk kënbaar en te klaar voor Oogen ge-
bragt (b)*
Nu verder zal de Heer W a l l e r iu s be- Niet van
wyzen, dat het een ontbonden Kalkachtige Stof- Kaïkach-
fe i s , waar uit de Keyfteenen hunnen O i r - aI"
fprong hebben. Hier voor heeft hy agt redenen.
i. Daar is, zegt h y , geen andere Aarde
bekend , die door fmelting in Water tot een
Lymerigen ftaat gebragt kan worden. Van
de. Kley is dit ten minfte ook zeker; hoe zeer
hy zulks betwifte. a , 3. Die kondig gevormde
Keyfteenen zyn te gebrekkelyk en hebben
een te ingewikkeld beftaan , om hier tot
bewys te ftrekken. 4. Dat h e tK ry t, dikwils
door een Zuuren Geest bezwangerd , emde-
lyk fmeltbaar wordt, zegt ook weinig. 5. Dat
de Vuurfteenen in Laagen van Kryt en Kalkbergen
nestelen , zegt meer: doch hoe komt
h et, indien zy uit ontbinding van Kryt of Kalk
door Zuur ontftaan , dat zy dan niet Gipsaar*
tig zyn: hoe komt het,dat die geheele Klomp
dan niet in Vuurfteen zy verwandeld? Bovendien
(V) Zie ’t zelfde bladz. 486, 525. enz.
P
Eli. Deel, III. Stuk.