192 K l e ï j i g e o f
II; In verfcheide Mynen van Dalekarlie, in Swee-
IV. den, komt deeze Glimmer voor , die tot de
sTUK?ro* Spbt&aare of Schiefer-Glimmer van den Heer
Glimmer. ALLERius behoort. Zy is Bladerig ge-
lyk de eerfte Soorten, en.onderfcheidt zig
van de Goud - Talk door de bogtigheid der
Plaatjes , waar zy uit beftaat. Eene byfoort
daar van, te Fahlun gevonden, heeft de Blaadjes
geheel tegen elkander omgeflagen; gelyk
W a l l e r iu s afbeeldt C«)• Eene andere,
welke zyn Ed. ook daar toe betrekt, met eene
platte Oppervlakte, is door de Glimmerige
deeltjes , van de Hoornfchiefer ed plaatige
Potfteen, te onderfcheiden.
Andere De kundige Hoogleeraar G m e l i n zou , be-
Glmuners. halve het Potlood en de Yzer*Glimmer, welke
niet alleen door onzen Ridder billyk tot
de Mineraalen, maar ook door den Heer W a l -
l e r iu s tot de Yzer-Ertfen betrokken zyn ;
hier nog , als een byzondere Soo r t, t’huis
Straalige. brengen een Straalige Glimmer, in de Tinmy-
nen, te Gieren voorkomende , die Goudgeel
is o f zwart, met de Schubben overlangs fa-
mengegroeid, welke mooglyk nader komt aan
de Geßreepte van W a l l e r i u s , dan onze
Droezige. Vyfde Soort. Voorts eene Kryflallyne Glim
mer, welke by Sahlberg in Sweeden, 'en taa-
melyk overvloedig, zegt zynE d ., by Zinnwalde
Qa) Mica fisfiljs Lamellis refiexjs. Ibid, Vid. Fig, 25»
T a l k - S t e e n e n . 193
walde en Slackenwalde in Bohemen, gevon* A
den wordt. Dezelve fs Goud- o f Zilverkleu- IV.
rig: de Blaadjes ftaan overend, o f plat, enSTUK°
fomtyds zo regelmaatig , dat zy een zeshoek Giimme*.
o f een Bloem voordellen. Waarom deeze
Kryftallyn genoemd worde » verftaa ik niet.
Anders zou zy misfchien tot onze Negende
Soort behooren ; gelyk die Droezige naar een
Anjelier gelykende, van C r o n s t e d t . Ein-
delyk fpreekt ook zyn Ed. van eene Asbest- Asbest-
achtige Talk, welke men te Cofemits, in Sile* achüS«-
z ie, by enkelde Stukken, in de èïey* Aarde
vindt, waar in de Chryfopraas legt.
Deeze is geelachtig en komt het Kryt van Kryt van
Briançon naby ; ’t welk de Heer W a l l e r i ü s Briançon,
hier t’huis brengt ( c) , en oordeelt wel onderfcheiden
te moeten worden van het Spaanfche
K ry t, dat tot de Steatieten behoort *. Zy heeft s Zle
even zo kleine en digte Blaadjes, maar die'bhtdz.soj.
overlangs tot breede Draaden famengegroeid
zyn; zo dat men den Steen in ’ t eerfte aanzien,
voor een Asbest zou houden : doch,
wanneer men die breede Draaden wydër uit-
fpreiden wil, zo ontbinden zy zig niet in kleine
Draadjes, maar in Bladertjes. In 5t Vuur
brandt deeze Stofte geheel wit, en bruifcht,
na het branden , fomtyds met zuure Zouten
o p ,
m
m \
G ) Talcum folidum durius fetnipellucidum s pißoriuip.
Creta Brianfonia. Syft. Min. 1- p, 399,
N