II.
/lE D E E L .
VII.
f l ÖOED-
STUK.
'Diamant,
Rjiuwe
Diamanten
te
klooven
en zaa-
gen.
ge en donker blaauwe , hebben weinig aanzien,
en worden derhalve voor de flegtften
gehouden. Deeze gebruikt men meest tot
Diamant • Poeijer, om anderen te flypeh, waar
toe tevens het afval derzelven dient. Sommigen
hebben getracht, kleine Diamanten, door
middel van Borax, tot grootdre famen te
fmelten, doch het Glas, dat d3ar van komt,
is altoos weeker dan ’t behoort. Het-Diamantpoeder
, in tegendeél, wordt van fommigen
voor harder gehouden,-dan de Diamant zelf.
De ruuwe Diamanten zyn met de Aarde , o f
Kleijigé Zandige Stoffe, waar in menze vindt i
zodanig overtoogen , dat menze niet dan na
herhaalde wasfchingen gewaar wordt. Dé Bia*
filiaanfche is, overkomende, gemeenlyk oneffen;
de Oostindifche heeft fomtyds een glanzige
, doorfchynende groenachtige Schors. Van
alle'deeze onzuiverheden worden zy gereinigd
door het afwryven, in Franfch deer out er genaamd.
Dit gefchiedt door twee Diamanten,
ten dien einde ieder aan een Stokje met Sol-
deerzel vastgemaakt, tegen elkander tefchuu-
ren; terwyl men ’er inmiddels in ’t ruuwe hét
fatfoen aan geeft. Hierom wordt daar toe
een kundige Hand vereifcht en het afgewree»
vene graauwe Poeijer geenszins weggeworpen.
Dus gaat mén met Diamanten te werk, die
wel gefteld zyn: maar, zo men ’er fouten in
ontdekt, of dat zy geen bëkwaamefiguur hebben,
ben, dan worden zy' gekloofd, Hier toe dient
de Bladerigheid derzelven zeer , die in fommigen
met het bloote.Oog en in allen voor des
kundigen met een Vergrootglas wel teontdek-
ken is. Volgens het beloop der Blaadjes gefchiedt
dit met een Staalen Indrumenc, naar:
een Mesje of Beiteltje gelykende. Wanneer
zulks geen plaats kan hebben , ’t zy wegens
de figuur of ongelykbeid van den Steen , zo
wordt hy doorgezaagd met een gefpannen Y-
zerdraad , ’t welk met Diamantpoeijer, door
Brandewyn of fcherpen Azyn bevogtigd , is
beftreeïeen. Die Uitvindingen zyn reeds over
de vier Eeuwen oud.
Tot het Diamantflypen wordt het Stokje,.
waar aan dezelve gefoldeerd is, in een Kwadrant
gedoken , waar van het agterdeel, nevens
de Schyf, op een lang Yzer wordt vast
gemaakt;, zo dat het voorfte tegenover de
Schyf komt te ftaan. Men befineert den Steen
met Olie en Diamantpoeijer, en drukt de
Kwadrant met de Handen, of meteen Tang,
of met opgelegd Gewicht , fterk tegen de
Schyf aan, die door een Rad fnel wordt om-
gedreeven. Wanneer het eerde Poeijer niet
meer v a t , dry kt men ’er nieuw op; draait,
als de eene Facette gefleepen is, het Stokje,
in de Kwadrant, om, en dele hetzelve, tot
het flypen van een andere Facette : ’t welk
men zo lang herhaalt, tot dat de Steen zyne
F f 3 be-
II.
A ïd e e l .
VII.
H g o id -
s t g k .
Diamant.
Het Dia-
rnandly-
pen>